ECLI:NL:RBDHA:2021:11708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/599438 / HA ZA 20-898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opname in het incidentenregister van de Rabobank na fraude met pinpas en -code

In deze civiele zaak heeft eiser, een rekeninghouder bij de Rabobank, de bank aangeklaagd omdat zijn pinpas en -code waren gebruikt voor frauduleuze activiteiten. De Rabobank had eiser in haar incidentenregister opgenomen, wat eiser als onrechtmatig beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de Rabobank voldoende bewijs had geleverd voor een meer dan redelijk vermoeden van schuld. Eiser had op 4 september 2020 de Rabobank gedagvaard en vorderde onder andere verwijdering van zijn gegevens uit de registers en schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de Rabobank zich aan de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) had gehouden en dat de registratie in de registers proportioneel en subsidiariteit was. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van de Rabobank, die op € 1.578,00 werden begroot. De uitspraak werd gedaan op 20 oktober 2021 door mr. R.C. Hartendorp, met mr. D. Nobel als rolrechter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/599438 / HA ZA 20-898
Vonnis van 20 oktober 2021
in de zaak van
[eiser]te [plaats] ,
eiser,
advocaat mr. N.C. van Steijn te Leiden,
tegen
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. P.W. van Kooij te Leiden.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
[eiser] heeft de Rabobank op 4 september 2020 gedagvaard. Hij heeft de dagvaarding met tien producties bij de rechtbank ingediend en daarmee een vordering ingesteld tegen de Rabobank. De Rabobank voerde verweer met een conclusie van antwoord waarbij zeven producties werden ingediend.
1.2.
Op 16 juni 2021 is in deze zaak een tussenvonnis gewezen waarin partijen werd gevraagd aan te geven op welke manier zij verder wilden procederen. Partijen hebben gekozen voor een schriftelijke afdoening en zij hebben afgezien van een mondelinge behandeling van de zaak. Conform de bij rolbeslissing van 7 juli 2021 gegeven instructie hebben beide partijen op 8 september 2021 een akte genomen met hun schriftelijke toelichting en een reactie op de toelichting van de wederpartij. Daarbij zijn door [eiser] vier producties ingediend en door de Rabobank één.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.Het geschil en de beoordeling

2.1.
De Rabobank heeft [eiser] in 2019 beschuldigd van betrokkenheid bij fraude en hem om die reden opgenomen in het Incidentenregister, het daaraan gekoppelde Externe Verwijzingsregister (EVR) en in haar Interne Verwijzingsregister (IVR) voor de duur van acht jaar.
2.2.
[eiser] stelt dat de Rabobank dat niet had mogen doen en hij vordert in deze procedure (1) dat de rechtbank de Rabobank beveelt om zijn gegevens uit de registers te (doen) verwijderen en daaraan een dwangsom te verbinden voor iedere dag dat de Rabobank dat nalaat, (2) dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Rabobank onrechtmatig heeft gehandeld jegens hem door zijn gegevens in de registers op te nemen en dat de Rabobank aansprakelijk is voor de schade die hij daardoor lijdt en daarbij (3) de Rabobank veroordeelt in de proceskosten.
2.3.
Voor verwerking van persoonsregisters gelden de regels van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringsweg Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG). Het gaat er in deze zaak om of de Rabobank zich aan die regels heeft gehouden. Daarbij is van belang dat financiële instellingen op grond van wetgeving zoals de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering terrorisme maatregelen moet nemen om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van hun financiële diensten. Daarom worden gegevens over schadelijke gedragingen vastgelegd in een Incidentenregister dat is gekoppeld aan een extern register (EVR) dat door andere financiële instellingen kan worden ingezien en het IVR dat binnen de Rabobank kan worden geraadpleegd. Financiële instellingen hebben in 2013 het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (hierna: het protocol) opgesteld over de manier waarop zij gegevens verwerken. Door toetsing van dat protocol door de Autoriteit Persoonsgegevens en vergunningverlening aan de betrokken instellingen wordt voldaan aan de eis van artikel 10 AVG dat gegevens van strafrechtelijke aard alleen onder toezicht van de overheid mogen worden verwerkt ten behoeve van derden.
Vergunning in de zin van artikel 33 lid 4 UAVG
2.4.
Volgens [eiser] was er op het moment dat de Rabobank zijn gegevens verwerkte geen goedgekeurd protocol en geen vergunning verleend in de zin van de AVG en de UAVG, en handelde de bank daarom onrechtmatig. Dat heeft de Rabobank gemotiveerd weersproken en haar verweer slaagt. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de rechtmatigheidsverklaring van het protocol uit 2013 in 2017 verlengd totdat een nieuw protocol zou zijn goedgekeurd. Die verlenging van de rechtmatigheidsverklaring van vóór 2018 is van rechtswege omgezet in een vergunning, zo blijkt uit de stukken waar de Rabobank zich op beroept. Dat is door [eiser] niet voldoende weersproken. Daarom gaat de rechtbank ervan uit dat is voldaan aan de regels van artikel 10 AVG jo. 33 lid 4 UAVG voor wat betreft overheidstoezicht en de vergunning om gegevens volgens het protocol te verwerken.
Meer dan een redelijk vermoeden van schuld
2.5.
Volgens [eiser] was er ook onvoldoende reden om zijn gegevens te verwerken. Daarbij geldt als criterium dat strafrechtelijke gegevens over iemand alleen mogen worden opgenomen in het voor alle aangesloten banken en verzekeraars toegankelijke EVR (en in het Incidentenregister dat dan meer gedetailleerde informatie bevat) als er een zwaardere verdenking tegen hem bestaat dan alleen maar een redelijk vermoeden van schuld (vgl. HR 29 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4720). Als daaraan is voldaan, dan mogen die gegevens ook worden opgenomen in de interne registers van de bank. Daarvoor gelden minder strenge eisen. Het draait er in deze zaak dus om of voldoende duidelijk is dat [eiser] daadwerkelijk betrokken was bij of anderszins schuld heeft aan de frauduleuze handelingen. Het is aan de Rabobank om dat aan te tonen.
2.6.
[eiser] had een betaalrekening bij de Rabobank, met een pinpas. Op 1 september 2019 is een overschrijfbewijs van een andere rekeninghouder van de Rabobank verzonden, voor een bedrag van € 2.675,86. Dit overschrijfbewijs is gestolen/onderschept en de naam en het rekeningnummer van de begunstigde werden veranderd in de naam en het rekeningnummer van [eiser] . Op 5 en 8 september 2019 werd de opnamelimiet van de rekening van [eiser] verhoogd. Het bedrag werd op 10 september 2019 overgemaakt naar de rekening van [eiser] en binnen een uur werd € 2.000 gepind, door een ander dan door [eiser] . [eiser] deed op 18 september 2019 bij de politie aangifte van oplichting. Hij verklaarde bij de politie dat hij zijn pas op 2 september 2019 voor het laatst gebruikte toen hij op school in de kantine contactloos afrekende, dat hij op 10 september 2019 ontdekte dat hij zijn pas kwijt was en dat de bank hem een paar dagen later belde over het bedrag dat was bijgeschreven en opgenomen van zijn rekening. Hij verklaarde dat hij daarna in zijn app zag dat er op 9 september 2019 van zijn rekening € 5 was opgeladen op een OV-chipkaart en dat hij die transactie niet zelf heeft gedaan. Iemand anders had toen kennelijk zijn pas.
2.7.
De Rabobank gaat ervan uit dat [eiser] zijn pas en pincode heeft afgegeven aan een derde of derden die zijn gegevens gebruikte(n) op het overschrijfbewijs, zijn opnamelimiet verhoogde(n) en het geld van zijn rekening opnam(en). Dat is een gebruikelijk methode van fraudeurs, zo heeft Rabobank gesteld. Fraudeurs die rekeninggegevens gebruiken voor een valse overschrijving, maken bij voorkeur geen gebruik van een gestolen pas, omdat er bij de verwerking van de valse overschrijving een tijd moet worden gewacht totdat het geld kan worden opgenomen. Het risico dat de diefstal of het verlies van de pas in de tussentijd wordt ontdekt en de rekening wordt geblokkeerd is te groot. Daarom zoeken fraudeurs mensen die (tegen een vergoeding) bereid zijn om aan de fraude mee te werken door hun pas en rekening ter beschikking te stellen. Daarvoor benaderen zij meestal jonge rekeninghouders. Zo is het volgens de Rabobank in deze zaak ook gegaan. De pas en de pincode van [eiser] zijn gebruikt en dat dit wijst op zijn betrokkenheid, zeker omdat hij de pas naar eigen zeggen op 2 september 2019 nog zelf had en er contactloos mee betaalde. De stelling van [eiser] dat de pas in de dagen na 2 september 2019 gestolen zou moeten zijn terwijl zijn pincode al (veel) eerder bij een transactie waarbij de code moest worden gebruikt, zou zijn onderschept of afgekeken, is volgens de bank niet aannemelijk. Zij wijst er daarbij op dat de pas van [eiser] in de periode na 1 september 2019 nauwelijks gebruikt is, terwijl deze in de periode daarvoor dagelijks gebruikt werd. Ook acht de Rabobank het niet aannemelijk dat [eiser] niet heeft gemerkt dat hij zijn pas kwijt was en ook niet naar zijn rekeninggegevens heeft gekeken, terwijl hij in een gesprek met een medewerker van de bank verklaarde dat hij daar juist veel naar keek.
2.8.
[eiser] stelt hier tegenover dat zijn pas is gestolen en dat zijn pincode moet zijn afgekeken of onderschept. De Rabobank heeft volgens hem niet aangetoond dat er voldoende reden was om uit te gaan van zijn betrokkenheid bij fraude. Hij voert aan dat hij wel vaker een periode zijn pas minder gebruikte en dat dit afhing van wat er op zijn rekening stond. Verder kon hij transacties verrichten via de Rabo-app en dat maakt het niet vreemd dat hij pas later merkte dat zijn pas weg was. Ook op 7 en 9 september 2019 deed hij betalingen via de app. Hij hield zijn rekening(saldo) goed in de gaten, maar in die periode minder omdat hij een nieuwe telefoon had waar de app nog niet op was geïnstalleerd.
2.9.
De rechtbank is het met de Rabobank eens dat het feit dat niet alleen de pas en de rekeninggegevens van [eiser] zijn gebruikt maar ook zijn pincode, in beginsel wijst op zijn betrokkenheid bij de fraude. Ook de andere omstandigheden en met name het tijdsverloop tussen het moment dat zijn code en vervolgens zijn pas moeten zijn afgekeken respectievelijk gestolen, het feit dat hij dat niet heeft gemerkt en geen actie ondernam wijzen in die richting. De Rabobank heeft terecht aangevoerd dat het bij die omstandigheden op de weg van [eiser] ligt om met een aannemelijke verklaring te komen. Daar is [eiser] niet in geslaagd. Hij oppert dat zijn pas is gestolen en dat zijn pincode is afgekeken of onderschept, maar dat is te algemeen en niet genoeg. Het is op zich niet ondenkbaar dat zijn code is afgekeken of onderschept en dat pas later zijn betaalpas is gestolen, maar aannemelijk is dat niet. Dat geldt te meer nu geruime tijd zit tussen het moment dat de code kan zijn afgekeken/onderschept en het moment waarop [eiser] stelt zijn pas te zijn kwijt geraakt. Verder geldt dat ook nog veel tijd verstreken is tussen het moment dat [eiser] zijn pas zou zijn kwijtgeraakt op of kort na 2 september 2019 (zijn gegevens zijn immers gebruikt op het overschrijvingsbewijs), en het moment dat het geld kon worden opgenomen van zijn rekening op 10 september 2019. [eiser] zou al die tijd niet hebben gemerkt dat hij zijn pas kwijt was en de fraudeurs zouden daar op hebben gegokt toen zij zijn gegevens gebruikten. Ook dat is niet aannemelijk. Tussen partijen is tevens in geschil of [eiser] zelf, toen hij gemerkt had dat zijn pas weg was, contact opnam met de bank of dat de bank contact opnam met hem. Omdat [eiser] bij de politie verklaarde dat de bank contact opnam met hem in de dagen na 10 september 2019 (en hij vervolgens terugbelde) gaat de rechtbank daarvan uit. [eiser] heeft dus niet zelf actie ondernomen toen hij merkte dat hij zijn pas kwijt was op 10 of 11 september 2019. Ook dat maakt zijn verhaal ook minder sterk. Daarbij komt dat ook zijn verklaring voor het feit dat hij zijn rekening en saldo niet in de gaten hield, niet sterk is. Hij heeft aangevoerd dat hij een nieuwe telefoon had waarop hij de Rabo-app nog niet had geïnstalleerd, maar uit het door hemzelf in het geding gebracht betaalbewijs volgt dat hij die telefoon pas op 8 september 2019 heeft gekocht, terwijl hij op 7 en 9 september 2019 nog betalingen deed met de Rabo-app via zijn (oude) telefoon. Dat hij destijds de app niet gebruikte en niet naar zijn rekening keek is dan ook niet te verenigen met het verder onbetwiste gebruik van de app via de telefoon in die periode. Al met al is er naar het oordeel van de rechtbank voldoende grond voor de bank om aan te nemen dat [eiser] betrokken was bij de valse overschrijving naar en opname van zijn rekening en voor opname van zijn gegevens in de registers. [eiser] heeft onvoldoende aangevoerd waaruit het tegendeel blijkt.
Proportionaliteit en subsidiariteit
2.10.
Dan komt aan de orde of de verwerking in de registers niet alleen volgens de regels was toegestaan, maar ook passend was in dit geval. De registraties moeten voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Dan komt aan de orde of de verwerking in de registers niet alleen volgens de regels was toegestaan, maar ook passend was in dit geval. De registraties moeten voldoen aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
2.11.
Bij subsidiariteit gaat het erom of met een lichter middel hetzelfde doel kan worden bereikt. Het doel van de registratie is om de aangesloten financiële instellingen erop opmerkzaam te maken dat een rekeninghouder betrokken is geweest bij onregelmatigheden. In deze zaak is niet naar voren gekomen dat het doel op een andere manier te bereiken is, dus is aan de eisen van subsidiariteit voldaan.
2.12.
Bij proportionaliteit gaat het om een afweging van de belangen over en weer. Het belang van de bank, en meer in het algemeen het betalingsverkeer, is om erop gericht om erop gewezen te worden dat een rekeninghouder verdacht is van betrokkenheid bij onregelmatigheden. Deze registratie kan banken helpen om verder misbruik van het betalingsverkeer te voorkomen. Daartegenover staat het belang van [eiser] om zonder belemmeringen te kunnen deelnemen aan het financiële verkeer. Daarin wordt hij acht jaar lang belemmerd door de registraties. Hij voert aan dat zijn rekening is opgezegd en hij nu geen Nederlandse bankrekening meer heeft of kan openen. Dat roept vragen bij derden zoals werkgevers op en kan tot problemen leiden, bijvoorbeeld bij het vinden van een stageplek of (bij)baan en zeker later, als hij geen verzekeringen kan afsluiten, leningen kan aangaan etc. De Rabobank heeft daartegen ingebracht dat die bezwaren niet opgaan omdat [eiser] – ondanks de opzegging en de registratie van zijn gegevens – een betaalrekening kan openen bij de Rabobank. Daar zijn tussen de banken onderling afspraken over gemaakt. Dat heeft [eiser] niet weersproken en daarmee is naar het oordeel van de rechtbank inderdaad voldoende tegemoet gekomen aan het belang van [eiser] om te kunnen beschikken over een Nederlandse bankrekening. De omstandigheid dat een rekening door tussenkomst van een hulpverlener moet worden geopend maakt niet dat tot een andere afweging moet worden gekomen. Dat er sprake is van (andere) concrete belangen van [eiser] die zwaarder moeten wegen dan het belang van registratie om fraude te voorkomen is niet naar voren gekomen. [eiser] woont nog thuis en gaat nog naar school. Hij wijst er terecht op dat het met de registraties later waarschijnlijk niet mogelijk is om een hypothecaire geldlening aan te gaan en verzekeringen voor een eigen onderneming te krijgen, maar deze eventuele problemen liggen nog ver in de toekomst. Als dit later daadwerkelijk aan de orde is, dan kan hij de Rabobank vragen om de registratie aan te passen. Dan moet opnieuw een belangenafweging worden gemaakt en die beslissing van de bank kan opnieuw aan de rechter worden voorgelegd. De Rabobank hoefde nu bij de afweging geen rekening te houden met die onzekere toekomstige problemen.
Geen aangifte door de Rabobank
2.13.
[eiser] heeft er tot slot op gewezen dat de Rabobank in strijd met het protocol geen aangifte heeft gedaan tegen [eiser] . Dat is echter niet onrechtmatig jegens [eiser] en leidt ook niet tot de conclusie dat zijn gegevens uit de registers moeten worden verwijderd. De Rabobank heeft terecht aangevoerd dat het protocol de mogelijkheid biedt om geen aangifte te doen. Dat heeft de Rabobank in deze zaak gedaan omdat [eiser] nog jong is en zij vermoedt dat hij door fraudeurs als zogenoemde geldezel is gebruikt. Dat is niet onrechtmatig. In tegendeel: juist in het belang van [eiser] is geen aangifte gedaan.
Slotsom
2.14.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Zijn gegevens zijn op goede gronden verwerkt in de registers, de Rabobank handelde niet onrechtmatig jegens hem en hoeft hem geen schade te vergoeden.
2.15.
[eiser] krijgt ongelijk en hij wordt daarom veroordeeld in de proceskosten van de Rabobank. Die worden tot aan dit vonnis begroot op
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
922,00(2,0 punten × tarief € 478,00)
Totaal € 1.578,00

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 1.578,00, en
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter, mr. D. Nobel, op 20 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.type: