ECLI:NL:RBDHA:2021:11644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.14250
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel en tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 13 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, op 22 juli 2021 in gebreke gesteld, omdat er niet tijdig een besluit was genomen op zijn aanvraag. Eiser heeft vervolgens op 6 september 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft op 15 september 2021 een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser verzocht om het beroep gegrond te verklaren en verweerder te veroordelen om binnen veertien dagen alsnog een besluit te nemen. Verweerder voerde aan dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, die op 11 juli 2020 in werking is getreden, van toepassing is, waardoor het niet meer mogelijk is om dwangsommen te verbeuren of beroepen tegen niet tijdig beslissen in te dienen.

De rechtbank oordeelde dat de artikelen van de Awb die normaal gesproken van toepassing zijn op niet tijdig beslissen, in deze procedure niet van toepassing zijn. De rechtbank stelde vast dat de beslistermijn door verweerder was overschreden en dat eiser recht had op een beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen. Tevens veroordeelde de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 374,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14250

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 13 januari 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Eiser heeft verweerder op 22 juli 2021 in gebreke gesteld.
Eiser heeft op 6 september 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Verweerder heeft op 15 september 2021 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Eiser verzoekt het beroep gegrond te verklaren en verweerder te veroordelen zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen veertien dagen na dagtekening van de uitspraak, alsnog een besluit te nemen. Verder verzoekt eiser de verschuldigde wettelijke dwangsom vast te stellen.
Verweerder voert aan dat op 11 juli 2020 de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) in werking is getreden. De Tijdelijke wet regelt dat het niet meer mogelijk is om dwangsommen te verbeuren of beroepen tegen niet tijdig beslissen in te dienen. Verweerder voert verder aan dat, ingevolge artikel 4 van de Tijdelijke wet, de geldigheidsduur van de Tijdelijke wet wordt verlengd op het moment dat er een definitieve wet over opschorting van dwangsommen bij de Tweede Kamer wordt ingediend. Op 3 maart 2021 is het wetsvoorstel voor definitieve afschaffing van dwangsommen ingediend bij de Tweede Kamer. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is de gelijkstelling als bedoeld in artikel 6:2 van de Awb weer van toepassing zodat een jaar na de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet het indienen van beroepen tegen niet tijdig beslissen weer mogelijk wordt gemaakt, zonder dat dit leidt tot dwangsommen. Verweerder verwijst naar artikel 5 van de Tijdelijke wet, waarin in geregeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet na een jaar automatisch wordt aangepast. Verweerder voert verder aan dat uit het nieuwe artikel 1 van de Tijdelijke wet volgt dat de lex specialis, de Wet Beroep bij niet tijdig beslissen, opgenomen in afdeling 8.2.4a van de Awb, nog steeds niet van toepassing is.
3.1.
Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat ingevolge artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb de rechtbank een termijn kan stellen voor het nemen van een nieuw besluit of het verrichten van een andere handeling. Verweerder verzoekt daarbij aansluiting te zoeken bij de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560), en het 8+8-wekenmodel te hanteren.
4. De rechtbank oordeelt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Tijdelijke wet – die op 11 juli 2020 in werking is getreden (Stb 2020, 242) – volgt dat de Tijdelijke wet in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en dat zij vervalt een jaar na inwerkingtreding ervan. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Tijdelijke wet vervalt de Tijdelijke wet indien binnen een jaar na inwerkingtreding van de wet bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal een voorstel van wet wordt ingediend tot aanpassing van de regels omtrent het verbeuren van dwangsommen voor niet-tijdige beslissingen op grond van de Vw 2000.
4.2.
Uit artikel 5 van de Tijdelijke wet volgt, dat, indien de werkingsduur van deze wet met toepassing van artikel 4, tweede lid, wordt verlengd, één jaar na inwerkingtreding van deze wet artikel 1 als volgt komt te luiden: De artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb zijn niet van toepassing op besluiten op aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Vw 2000.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat er op 3 maart 2021 een voorstel van wet is ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal, houdende een wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), onder de naam: Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken. Het voorstel moet voorzien in herziening van de regels voor niet tijdig beslissen op aanvragen op grond van de Vw 2000 (Kamerstukken II, 2020/21, 35 749, nr. 1).
4.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige procedure de artikelen 4:17 tot en met 4:19, afdeling 8.2.4a en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb niet van toepassing zijn. Hetgeen betekent dat in onderhavige procedure geen bestuurlijke en rechterlijke dwangsom kan worden opgelegd.
4.5.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
4.6
Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vw 2000 beslist het bestuursorgaan binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag als bedoeld in artikel 28 dan wel artikel 33 van de Vw 2000. Verweerder ontving de aanvraag op 13 januari 2021. Verweerder had dus uiterlijk op 14 juli 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder op 22 juli 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is kennelijk gegrond.
6. In artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter het bestuursorgaan kan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij de bestuursrechter het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling. In de uitspraak van de ABRvS van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560 ) acht de ABRvS het zogenoemde 8+8-wekenmodel passend. Anders dan in onderhavig geval, was in die uitspraak van 8 juli 2020 afdeling 8.2.4a van de
Awb wel van toepassing. Desalniettemin ziet de rechtbank voldoende aanleiding om het 8+8-wekenmodel – met analoge toepassing – te verbinden aan deze uitspraak. Dit betekent dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak het eerste gehoor moet afnemen, en binnen acht weken na het reeds geplande eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak het eerste gehoor af te nemen, en) binnen acht weken na het reeds geplande eerste gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Versteeg, griffier
.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.