ECLI:NL:RBDHA:2021:11577
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning op basis van familie- en gezinsleven in het kader van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd door eiser, die van Surinaamse nationaliteit is. De aanvraag was ingediend met het doel het uitoefenen van familie- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de relatie tussen eiser en zijn vriendin, die als referente fungeerde, kort voor het primaire besluit was beëindigd, wat een belangrijke factor was in de belangenafweging. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, zwaarder wogen dan die van eiser. Eiser had geen mvv (machtiging tot voorlopig verblijf) en de rechtbank oordeelde dat er geen objectieve of subjectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Suriname voort te zetten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe, gezien de betalingsonmacht van eiser.
De rechtbank heeft verder overwogen dat eiser niet voldoende had onderbouwd dat er beschermenswaardig familieleven bestond, en dat de omstandigheden in Suriname niet zodanig waren dat het verblijf van eiser in Nederland noodzakelijk was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de coronapandemie geen reden was om van het mvv-vereiste af te wijken. Eiser had geen verblijfsvergunning in Nederland en de rechtbank oordeelde dat hij niet kon blijven op basis van de door hem aangevoerde argumenten. De uitspraak is openbaar gemaakt en eiser heeft de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.