ECLI:NL:RBDHA:2021:11576

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
20-21954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en afwijzing verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2021 uitspraak gedaan over de maatregel van bewaring die aan eiser is opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. C. Chen, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 december 2020, waarin de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 is opgelegd. Tijdens de zitting op 5 januari 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door een tolk, en heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank overweegt dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht van eiser op basis van de Dublinverordening en dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de feitelijke juistheid van de gronden voor de maatregel niet betwist, en de rechtbank concludeert dat de zware gronden voldoende zijn om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de Staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitvoering van de maatregel, ondanks de vertraging door de kerstdagen en de coronasituatie. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de Staatssecretaris niet verplicht was om een lichter middel te kiezen dan de inbewaringstelling, gezien de persoonlijke omstandigheden van eiser en zijn eerdere pogingen om Nederland te verlaten zonder de juiste documenten. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21954
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C. Chen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 23 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer A. Biada. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal
onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
2. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, niet heeft betwist. Gelet daarop staat in ieder geval vast dat eiser Nederland niet op voorgeschreven wijze is ingereisd en dat hij zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken. De zware gronden onder 3a en 3b zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.3 Deze twee gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen en de overige bewaringsgronden bespreekt de rechtbank daarom niet.
3. In wat eiser heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat door de kerstdagen en de corona-situatie overdrachten naar Italië pas weer op 7 januari 2021 konden worden hervat. De overdracht van eiser staat gepland op 15 januari 2021 en er is op 28 december 2020 een vertrekgesprek gevoerd. In de gegeven omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Tot slot moet de rechtbank beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel te toe passen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser eerder twee keer met onbestemde bestemming is vertrokken en niet voldoende geld in bezit heeft om terugkeer te realiseren. Gelet daarop hecht de rechtbank niet zoveel waarde aan de verklaring van eiser dat hij Nederland vrijwillig wil verlaten. Verder zijn er door eiser geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die de bewaring onevenredig bezwarend maken. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1190).
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 januari 2021 door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
12 januari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.