ECLI:NL:RBDHA:2021:11573

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
20-21214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 10 december 2020 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 14 december 2020 opgeheven, waarna het onderzoek ter zitting op 21 december 2020 plaatsvond. De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden om partijen de gelegenheid te geven aanvullende stukken in te dienen en heeft het onderzoek op 22 december 2020 gesloten.

De rechtbank heeft zich in deze uitspraak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. Eiser stelde dat de machtiging tot binnentreden niet op de juiste wijze was ondertekend, omdat de elektronische handtekening niet verifieerbaar was. De verweerder erkende ter zitting dat de handtekening niet verifieerbaar was in de processtukken, maar diende later een document in met een verifieerbare handtekening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de machtiging op de juiste wijze was ondertekend en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet door eiser waren betwist en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21214
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 14 december 2020 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden om partijen de gelegenheid te geven om aanvullende stukken in te dienen. Nadat partijen toestemming hebben verleend om deze zaak zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 22 december 2020.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Elektronische handtekening machtiging tot binnentreden
2. Eiser voert aan dat de machtiging tot binnentreden in een woning niet op de juiste wijze is ondertekend, omdat niet verifieerbaar is of de elektronische handtekening geldig is en wanneer en door wie de machtiging digitaal is ondertekend. Het zonder toestemming binnentreden van de woning zonder geldige machtiging is een zodanig ernstig gebrek dat het de maatregel van bewaring onrechtmatig maakt.
3. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de handtekening op de machtiging niet verifieerbaar was in het document dat in de processtukken zat. Nadien heeft verweerder het digitale bestand van de machtiging met een verifieerbare handtekening ingediend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de machtiging op de juiste wijze is ondertekend en rechtsgeldig is.
4. Zoals de rechtbank bekend is, kan de elektronische handtekening worden gevalideerd door het digitale bestand van de maatregel in een pdf-viewer te openen en op de handtekening te klikken. De rechtbank heeft het digitale bestand van de machtiging in een pdf-viewer geopend en nadat de handtekening werd aangeklikt verscheen er een melding met de tekst ‘De handtekening is GELDIG en is ondertekend door politie’. Wanneer er
vervolgens op ‘Eigenschappen van handtekening’ werd geklikt was de tijd van
ondertekening te zien: 2020/12/08 10:53:34 + 01’00’ en de naam van de ondertekenaar: [A] (hulpofficier van justitie). Ook stond vermeld dat het document niet gewijzigd is sinds de handtekening is toegepast en dat de identiteit van de ondertekenaar geldig is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de machtiging tot binnentreden op de juiste wijze is ondertekend. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
07 januari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.