ECLI:NL:RBDHA:2021:11554
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning na beëindiging relatie en hoorplicht in bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiseres, die de Surinaamse nationaliteit heeft. Eiseres was sinds 18 augustus 2017 in het bezit van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking 'Verblijf als familie- of gezinslid' bij haar partner. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 21 april 2020 de verblijfsvergunning van eiseres ingetrokken, omdat de relatie met haar partner was verbroken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Zij heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond op 20 juli 2021, heeft eiseres betoogd dat de relatie op het moment van de intrekking nog intact was en dat de intrekking ten onrechte eerder dan 3 november 2020 had plaatsgevonden, de datum waarop zij de woning had verlaten na een ruzie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de relatie inderdaad was verbroken, maar dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet langer voldeed aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de intrekking per 11 januari 2020 gerechtvaardigd was, omdat de partner van eiseres dit op die datum had gemeld.
Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de bezwaren van eiseres niet tot een andersluidend besluit zouden leiden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.