ECLI:NL:RBDHA:2021:11543
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet-huwelijkse relatie en hechte persoonlijke banden
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers, twee minderjarige kinderen van Eritrese nationaliteit, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) bij hun vader, referent. De aanvraag werd afgewezen omdat de familierechtelijke relatie tussen de kinderen en hun vader niet was aangetoond met officiële documenten en er niet voldaan werd aan de voorwaarden voor toelating. De rechtbank heeft op 28 juni 2021 uitspraak gedaan, waarbij het beroep ongegrond werd verklaard.
De rechtbank overwoog dat, hoewel de eisers minderjarig zijn en de familierechtelijke relatie niet officieel was aangetoond, dit niet automatisch betekent dat er sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeerde dat er geen hechte persoonlijke banden waren tussen de kinderen en hun vader, aangezien hij hen nooit in levende lijve had gezien en slechts financiële steun verleende. De rechtbank oordeelde dat de relatie tussen de vader en de moeder van de kinderen niet als een niet-huwelijkse relatie kon worden gekwalificeerd, omdat de vader al getrouwd was met een andere vrouw ten tijde van de geboorte van de kinderen.
De rechtbank benadrukte dat de enkele stelling van de eisers dat er toekomstplannen waren en dat er sprake was van liefde, onvoldoende was om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht had vastgesteld dat er geen sprake was van hechte persoonlijke banden en dat het beroep van de eisers ongegrond was. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.