ECLI:NL:RBDHA:2021:11541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/5493
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsdocument EU/EER op basis van schijnrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren in 1984 en van Indiase nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend om bij zijn partner, de referente, te verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van eerdere vaststellingen van de staatssecretaris dat er sprake was van een schijnrelatie tussen eiser en referente. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn die de afwijzing onterecht maken, en dat verweerder niet had mogen afzien van een onderzoek naar hun relatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden heeft aangedragen die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de overgelegde bewijsstukken, zoals foto’s en andere documenten, niet als nieuwe feiten kunnen worden aangemerkt. Eiser heeft niet aangetoond dat er thans sprake is van een huwelijkse relatie en een gezamenlijke huishouding.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over het fair-play beginsel en het gelijkheidsbeginsel verworpen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet verplicht was om een verweerschrift in te dienen en dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5493

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juni 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V- nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.S. Jangali),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).

Procesverloop

Bij besluit van 17 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij aanvullend besluit van 15 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skypeverbinding plaatsgevonden op 18 mei 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was referente ter zitting aanwezig.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1984 en heeft de Indiase nationaliteit. Hij beoogt verblijf bij referente, zijn partner. Het betreft een herhaalde aanvraag op grond van artikel 9 van de Vw. [1] Tijdens de eerdere aanvragen heeft verweerder vastgesteld dat er sprake is van een schijnrelatie tussen eiser en referente, wat met de uitspraak van de hoogste bestuursrechter in rechte vast staat. [2]
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb [3] omdat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden naar voren heeft gebracht die tot een ander oordeel dienen te leiden.
Wat zijn de regels?
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder niet had mogen afzien van een onderzoek naar de relatie tussen eiser en referente. De overgelegde stukken vormen wel degelijk het bewijs dat sprake is van een echt huwelijk tussen eiser en referente. Verweerder heeft eiser dan ook ten onrechte niet gehoord. Verweerder heeft in strijd met het fair-play beginsel gehandeld door geen verweerschrift in te dienen. Tot slot meent eiser dat er ten onrechte een inreisverbod is opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Fair-play beginsel
5. De rechtbank volgt eiser niet in het ter zitting ingenomen standpunt dat er sprake is van strijd met het beginsel van fair-play. Verweerder is niet verplicht een verweerschrift in te dienen. Eiser is niet in zijn belangen geschaad nu partijen op zitting voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om op alle punten te reageren.
Nieuwe feiten en omstandigheden.
6. De rechtbank stelt voorop dat uit de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2014 [4] voortvloeit dat niet uit valt te sluiten, als in rechte vaststaat dat partijen een schijnrelatie zijn aangegaan, daarna alsnog sprake kan zijn van een daadwerkelijke relatie tussen hen. Eiser moet dit echter wel aantonen.
7. De rechtbank stelt met verweerder vast dat geen van de door eiser overgelegde stukken aantonen dat er thans sprake is van een huwelijkse relatie en een gezamenlijke huishouding. De overgelegde bewijsstukken, zoals de foto’s, de brief van Woonservice Stadion, de Whatsapp gesprekken, de medische stukken, de uitslag van de coronatest, de huurovereenkomst en de bankafschriften werpen geen nieuw licht op de oprechtheid van de gestelde relatie. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom deze stukken niet als nieuwe feiten en omstandigheden kunnen worden aangemerkt en was daarom ook niet gehouden om nader onderzoek te doen. [5] Verweerder heeft de aanvraag dan ook terecht afgewezen op grond van artikel 4:6 van de Awb.
Schijnrelatie
8. Voor zover eiser meent dat het besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het ‘Handboek Schijnhuwelijken’ [6] omdat niet inhoudelijk is gekeken naar de relatie stelt de rechtbank vast dat de schijnrelatie in deze procedure met het oordeel van de hoogste bestuursrechter in rechte vast staat. [7] De verklaringen uit de hoorzitting uit 2015 kunnen in deze procedure dan ook niet worden meegewogen. Bovendien zien de door eiser aangevoerde arresten [8] op een andere situatie, namelijk die van een eerste aanvraag.
Inreisverbod
9. Voor zover eiser heeft verzocht om opheffing van het inreisverbod stelt de rechtbank vast dat het inreisverbod bij beschikking van 13 november 2017 aan eiser is opgelegd. De huidige procedure strekt niet tot oplegging van een inreisverbod. Eiser dient dan ook een aparte aanvraag tot opheffing hiervan in te dienen.
Hoorplicht
10. Verweerder mag slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen in bezwaar afzien, als direct duidelijk is dat de bezwaren niet tot een andere beslissing kunnen leiden. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eisers daartegen in bezwaar hebben aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan. De beroepsgrond van eiser faalt.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.P. Deventer, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2021
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2016 (RvS 201604013/1/V3))
3.Algemene wet bestuursrecht
4.Uitspraak van de afdeling van 7 oktober 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3755)
5.ECLI:RVS:NL:2019:1279
6.SWD (2014) 284 final, “Handboek voor de aanpak van vermoedelijke schijnhuwelijken tussen EU-burgers en burgers van derde landen in de context van het EU-recht inzake vrij verkeer van EU- burgers.”
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2016 (RvS 201604013/1/V3).
8.Uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 20 augustus 2020 (ECLI:NL:RBNHO:2020:6409); Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:3311); Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 januari 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:268); Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 maart 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2019:268); Uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 maart 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:919).