ECLI:NL:RBDHA:2021:11540

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 mei 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/5397
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verblijfrecht en ongewenstverklaring van een Unieburger wegens actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Griekse Unieburger, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had zijn verblijfsrecht in Nederland verloren en was ongewenst verklaard op basis van zijn criminele verleden, waaronder een veroordeling tot vijf jaar gevangenisstraf voor poging tot doodslag en diefstal. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het gedrag van de eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor de samenleving vormt. De rechtbank overwoog dat, ondanks de positieve gedragsverandering van de eiser sinds zijn vrijlating, de tijd sinds zijn voorwaardelijke invrijheidstelling nog te kort was om te concluderen dat hij geen bedreiging meer vormde. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat de ongewenstverklaring nog van kracht was. Tevens is het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond verklaard, waarbij de rechtbank oordeelde dat het belang van de openbare orde zwaarder weegt dan het privéleven van de eiser, aangezien hij geen objectief verifieerbare stukken had overgelegd die een beschermenswaardig familie- of privéleven aantonen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/5397

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Bozbey),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten ).

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verblijfsrecht van eiser op grond van het Unierecht beëindigd en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 17 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 30 maart 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1970. Hij heeft de Griekse nationaliteit en is daarmee Unieburger. Eiser verblijft naar eigen zeggen sinds 2015 in Nederland.
2. Verweerder heeft eisers verblijfsrecht op grond van het Unierecht beëindigd en hem ongewenst verklaard, omdat eisers gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser bij onherroepelijk geworden vonnis van 14 september 2017 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, wegens poging tot doodslag, gepleegd op 27 december 2016 en diefstal gepleegd op 26 december 2016. Op 30 april 2020 is eiser voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De voorwaardelijke invrijheidstelling loopt tot 30 december 2021. De korte tijd die eiser inmiddels niet meer in detentie zit, zijn criminele verleden in Griekenland, het niet nemen van verantwoordelijkheid en het niet aan kunnen tonen dat zijn verslavingen tot het verleden behoren maken dat eiser nog steeds als een actuele bedreiging moet worden gezien. In de persoonlijke omstandigheden van eiser heeft verweerder geen reden gezien tot een ander oordeel te komen.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging. Eiser heeft de feiten erkend en spijt betuigd. Sinds 2016 is hij niet meer in aanraking geweest met justitie en sinds hij in detentie zit is hij niet meer verslaafd. Hij gedraagt zich verder goed. Uit de rapportage van de GGZ blijkt dat eiser een co-operatieve en gemotiveerde houding heeft. Hij heeft inmiddels werk en een woning. Eiser vormt daarmee geen gevaar meer voor de openbare orde. Het besluit is daardoor niet goed gemotiveerd. Verder is het besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft familie en vrienden in Nederland wonen
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Het beroep van eiser richt zich tegen zowel de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht als de ongewenstverklaring. Uit artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) volgt dat een vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben zolang zijn ongewenstverklaring voortduurt. Dit betekent dat eiser bij de beoordeling van zijn beroep tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht geen belang heeft zolang de ongewenstverklaring voortduurt. Eisers beroep tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht is dan ook slechts ontvankelijk als de uitspraak van de rechtbank tot gevolg heeft dat de hem opgelegde ongewenstverklaring niet langer van kracht is. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de ongewenstverklaring betrekt de rechtbank wel ten volle de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd tegen de beëindiging van zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht.
4.2.
Op grond van artikel 8:22 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan het verblijfsrecht van een Unieburger beëindigd worden indien zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), waaronder de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:797, volgt dat hetzelfde criterium van toepassing is om tot een ongewenst verklaring op grond van artikel 67, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) te komen.
4.3.
Bij de beoordeling of het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt dient verweerder alle feitelijke en juridische gegevens te betrekken die zien op de situatie van de vreemdeling in relatie met het door hem gepleegde strafbare feit, zoals onder meer de aard en ernst van dat strafbare feit, de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd en het tijdsverloop sinds het plegen daarvan (zie in dit verband (onder andere) de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:259). Ook dient verweerder in dit kader te bezien of de vreemdeling sinds het (laatst) gepleegde strafbare feit een positieve gedragsverandering heeft doorgemaakt.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser een ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt. Zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 23 maart 2021 is eiser bij vonnis van 14 september 2017 onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren omdat hij op 27 december 2016 zijn huisgenoot in zijn buik en in zijn rug heeft gestoken en hem vervolgens aan zijn lot heeft overgelaten. Door een inbraak heeft eiser daarnaast schade en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. Ook heeft verweerder het criminele verleden van eiser in Griekenland, zoals dat blijkt uit zijn Europese strafblad genoemd in het vonnis van, bij de beoordeling betrokken.
5.1.
Het betoog van eiser dat de bedreiging niet meer als actueel valt aan te merken omdat hij een positieve gedragsverandering heeft laten zien volgt de rechtbank niet.
Verweerder heeft kunnen overwegen dat de tijd verstreken na de voorwaardelijke invrijheidstelling op 30 april 2020 nog te kort is gelet op de ernst van de poging tot doodslag. Eiser heeft zijn slachtoffer meermalen stoken en heeft het slachtoffer hulpeloos achtergelaten. Weliswaar volgt uit de door eiser overgelegde rapporten dat eiser op dit moment goed bezig is, maar verweerder heeft terecht kunnen overwegen dat eiser voorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Aan deze voorwaardelijke vrijheidsstelling zitten voorwaarden die ook gecontroleerd worden. Eiser gebruikt nu geen harddrugs meer, heeft een co-operatieve en gemotiveerde houding, heeft werk en een woning, maar deze feiten spelen zich af in de kaders van het strafrechtelijke traject. Mede gelet op de korte duur dat eiser weer vrij is kan hieruit niet worden afgeleid dat wanneer dit kader ontbreekt, hij zich goed zal blijven gedragen. Nu eiser zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling nog tot 30 december 2021 voortduurt is het te vroeg om te spreken van een daadwerkelijke positieve gedragsverandering.
5.2.
Nu verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser nog een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, is daarmee ook de bevoegdheid gegeven om eiser op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw ongewenst te verklaren.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat de ongewenstverklaring van eiser niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft geen objectief verifieerbare stukken overgelegd waaruit een beschermenswaardig familie- of privéleven blijkt. Verweerder heeft daardoor terecht overwogen dat in dit geval het belang van de Nederlandse overheid om de openbare orde te beschermen zwaarder weegt.
7. Ten aanzien van de gestelde schending van de hoorplicht overweegt de rechtbank dat van het horen in bezwaar slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef, en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het bestreden besluit en de gronden in het bezwaarschrift is in dit geval aan deze maatstaf voldaan, zodat verweerder van het horen heeft mogen afzien.
8. Het beroep tegen de ongewenstverklaring is ongegrond.
9. Het beroep tegen de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van het Unierecht is niet-ontvankelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart
-het beroep ten aanzien van de beëindiging van het verblijfsrecht op grond van het Unierecht niet-ontvankelijk;
-het beroep tegen de ongewenstverklaring ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.P. Deventer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2021
griffier
De rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.