ECLI:NL:RBDHA:2021:11505
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de rechtbank in asielopvangzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een asielaanvraag had ingediend, en het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De eiser had op 28 december 2020 beroep ingesteld tegen de mededeling van het COA dat hij zijn opvang per 28 december 2020 moest verlaten. De rechtbank heeft het beroep behandeld zonder zitting, omdat zij van oordeel was dat zij onbevoegd was om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank baseerde deze beslissing op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overwoog dat de brief van 2 december 2020, waarin het COA de beëindiging van de opvang aankondigde, geen besluit was in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De beëindiging van de opvang was het gevolg van een eerder afwijzend asielbesluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 9 september 2016, dat in rechte vaststond. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet langer rechtmatig in Nederland verbleef, waardoor de opvang van rechtswege was geëindigd.
De rechtbank verklaarde zich daarom onbevoegd om van het beroep kennis te nemen en verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter ondersteuning van haar oordeel. De uitspraak werd gedaan door rechter L.M. Reijnierse en is op 8 januari 2021 bekendgemaakt. Eiser heeft de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen vier weken na bekendmaking.