Op 22 oktober 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar. De zaak betreft een voorlopige voorziening in verband met een omgevingsvergunning die op 29 juli 2021 was verleend voor het veranderen van een berging naar een atelier met berging op een perceel in Wassenaar. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij ernstige twijfels heeft over het gebruik van het bouwwerk als bijgebouw en vreest dat het bouwwerk ook voor bewoning zal worden gebruikt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 oktober 2021 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de vergunninghouder de bouwwerkzaamheden heeft gestaakt in afwachting van de uitkomst van deze procedure. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er grote twijfels bestaan over de vraag of het bouwwerk kan worden aangemerkt als bijgebouw, gezien de voorzieningen die in het bouwwerk worden aangebracht, zoals een keuken en badkamer. Dit zou in strijd zijn met de definitie van een bijgebouw volgens de geldende beheersverordening.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het primaire besluit niet zonder meer stand kan houden en heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Het primaire besluit is geschorst tot zes weken na het besluit op bezwaar. Tevens is verweerder opgedragen het door verzoeker betaalde griffierecht te vergoeden en is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze uitspraak.