ECLI:NL:RBDHA:2021:11498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
22 oktober 2021
Zaaknummer
09/293869-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door vader op negen maanden oude dochter

Op 21 oktober 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een 34-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar voor de doodslag op zijn negen maanden oude dochter. De man heeft bekend zijn dochtertje krachtig heen en weer te hebben geschud, wat leidde tot ernstig hersenletsel en haar overlijden. Dit gebeurde op 1 november 2020 in Gouda. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn dochter, omdat hij het risico van zijn handelen heeft aanvaard. De rechtbank baseerde haar uitspraak op recente jurisprudentie en de ernst van het feit, waarbij het schudden van een baby als zeer gevaarlijk wordt beschouwd. De verdachte had eerder wisselende verklaringen afgelegd over de gebeurtenissen, wat de situatie voor de nabestaanden verergerde. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte geen strafblad had en dat er persoonlijke omstandigheden waren, maar oordeelde dat de ernst van het delict een lange gevangenisstraf rechtvaardigde. De rechtbank legde de straf op met inachtneming van de richtlijnen voor doodslag en de impact van het delict op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/293869-20
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1987,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Alphen aan den Rijn,
locatie Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 24 februari 2021, 12 mei 2021, 4 augustus 2021 (alle pro forma) en 7 oktober 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Doves en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. L.E. Buiting naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te Gouda, althans in Nederland, [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of (met kracht) heen en weer te schudden en/of (stomp/botsend) geweld op het hoofd van die [slachtoffer 1] uit te oefenen
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te Gouda aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten hersen(vlies)letsel, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of (met kracht) heen en weer te schudden en/of (stomp/botsend) geweld op het hoofd van die [slachtoffer 1] uit te oefenen, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsoverwegingen

3.1.
Inleiding
Op 1 november 2020 om elf uur in de ochtend kreeg de politie een melding dat er aan de [adres] te Gouda een baby werd gereanimeerd. Eenmaal ter plaatse zag de politie dat het ging om [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), op dat moment ongeveer negen maanden oud. [slachtoffer 1] lag op de grond midden in de woonkamer, met een grauwe huidskleur. Zij had geen zichtbaar letsel. Haar vader vertelde het ambulancepersoneel dat hij [slachtoffer 1] die ochtend had aangekleed, haar de fles had gegeven en met haar had gespeeld. Hij vertelde hen dat hij op een gegeven moment zag dat [slachtoffer 1] bleek was en niet goed reageerde. Daarop heeft hij 112 gebeld. Het ambulancepersoneel gaf tijdens de reanimatie aan dat er iets niet klopte en dat zij zich afvroegen hoe [slachtoffer 1] in deze toestand terecht was gekomen.
Kort daarna op diezelfde dag bleek dat [slachtoffer 1] na opname in het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam ernstig hersenletsel had. De kinderarts heeft een melding gedaan bij Veilig Thuis, omdat [slachtoffer 1] mogelijk letsel was toegebracht en dat wellicht sprake was van het ‘shaken baby syndroom’, wat ook bekend staat als ‘repeterend acceleratie-deceleratie trauma’.
Op 2 november 2020 is de behandeling van [slachtoffer 1] gestaakt, omdat zij in een uitzichtloze situatie verkeerde, waarna zij rond half zeven ‘s avonds is overleden.
Gaande het onderzoek naar de dood van [slachtoffer 1] heeft het Openbaar Ministerie haar vader als verdachte aangemerkt. De verdenking luidt dat de verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk is voor de dood van zijn dochter, omdat hij haar, kort gezegd, op 1 november 2020 ernstig hersenletsel zou hebben toegebracht door haar met kracht heen en weer te schudden en stomp botsend geweld op haar hoofdje uit te oefenen.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (doodslag), nu de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] zou overlijden door haar met kracht heen en weer te schudden.
Ten aanzien van het stomp botsend geweld heeft de officier van justitie tot partiële vrijspraak gerekwireerd, omdat uit het medisch onderzoek zou zijn gebleken dat het daardoor veroorzaakte trauma niet hebben geleid tot de dood van [slachtoffer 1] .
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Daarbij heeft de raadsman wel partiële vrijspraak bepleit van het stomp botsend geweld. Daartoe voert de raadsman aan dat [slachtoffer 1] , kort samengevat, in de dagen voorafgaand aan 1 november 2020 op meerdere momenten met haar hoofd tegen meubilair is gebotst en op 31 oktober 2020 nog van de bank is gevallen. De onderhuidse bloeduitstortingen aan het hoofdje van [slachtoffer 1] zouden ook daardoor kunnen zijn ontstaan.
3.4.
De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft op de terechtzitting van 7 oktober 2021 verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft geschud. Hij heeft verklaard dat hij in de ochtend van 1 november 2020 op zolder het videospel Hearts of Iron IV op zijn PC speelde. Tijdens het spelen hield hij [slachtoffer 1] op zijn arm. Toen begon [slachtoffer 1] te huilen. In een poging haar te vermaken, heeft hij een spuugdoekje voor haar gezichtje bewogen. Per ongeluk liet hij het spuugdoekje vallen en toen hij het spuugdoekje weer wilde oprapen, veranderde de toon van het gehuil van [slachtoffer 1] en werd het gehuil luider. De verdachte vermoedt dat [slachtoffer 1] wellicht haar hoofdje heeft gestoten tegen het bureau toen hij voorover bukte, maar kan dat niet met zekerheid zeggen.
De verdachte heeft vervolgens verklaard dat hij zich slechts flarden kan herinneren van wat er daarna is gebeurd. Hij herinnert zich dat hij [slachtoffer 1] heeft geschud met grote bewegingen van zijn armen. Dat ging vanuit een gestrekte houding van zijn armen tot aan het sluiten van zijn ellebogen. Hij zag aan [slachtoffer 1] hoofdje dat haar kin de borst raakte en dat haar hoofdje verder naar achter ging dan zij zelf zou kunnen doen. Dit schudden heeft hij meermalen gedaan, met snelheid en met geweld. Het gehuil ging door tot dat [slachtoffer 1] geen geluid meer kon maken en alleen nog naar adem snakte. De verdachte zag dat [slachtoffer 1] rood aanliep en dat haar oogjes dicht gingen. Daarna heeft hij haar naar haar slaapkamer een verdieping lager gebracht en [slachtoffer 1] in haar bedje gelegd. Hij weet niet precies hoe lang. Op enig moment heeft hij [slachtoffer 1] weer uit haar bed gehaald, heeft hij haar in de kinderwagen gezet en is hij met haar de hond gaan uitlaten. Pas bij thuiskomst van die wandeling heeft de verdachte 112 gebeld.
De verdachte heeft ter terechtzitting de mogelijkheid geopperd dat hij [slachtoffer 1] in de kinderkamer opnieuw heeft geschud. De verdachte gaf daarbij aan, dat hij zich dit niet echt duidelijk kan herinneren, maar meer als mogelijke verklaring ziet voor het letsel achter op het hoofdje van [slachtoffer 1] . Nu deze mogelijkheid niet door enig ander bewijs in het dossier wordt ondersteund, kan de rechtbank niet buiten gerede twijfel vaststellen dat dit tweede moment van schudden heeft plaatsgevonden.
Medisch onderzoek naar het letsel
Verschillende deskundigen hebben onderzoek gedaan naar het letsel en de doodsoorzaak van [slachtoffer 1] .
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] die op 4 november 2020 heeft plaatsgevonden, is onder meer het volgende letsel vastgesteld:
  • Bloedingen onder het harde hersenvlies: bij het neuropathologisch onderzoek van de hersenen en het ruggenmerg werden tekenen van traumatische axonale beschadiging aangetroffen (schade aan zenuwuitlopers) en een subduraal hematoom (bloeduitstorting onder het harde hersenvlies). De ouderdom van het hematoom werd door de deskundige geschat op circa één dag.
  • Netvliesbloedingen en bloedingen bij de oogzenuwen: bij het oogpathologisch onderzoek werden bij de oogbollen links en rechts retinabloedingen (netvliesbloedingen) en bloeduitstortingen rondom de oogzenuw aangetroffen. Volgens de deskundige kunnen deze bevindingen passen bij een ‘shaken en impact trauma’ mits andere oorzaken voor bloedingen op basis van klinische gronden zijn uitgesloten.
In het pathologische rapport van 12 april 2021 geeft deskundige D.J. Rijken, forensisch arts en patholoog werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut, zijn pathologische bevindingen weer. Daarbij stelt hij onder meer vast dat [slachtoffer 1] een normaal ontwikkelde baby was zonder aangeboren afwijkingen. D.J. Rijken concludeert dat het ontstaan van een reanimatiebehoeftige toestand en het uiteindelijke overlijden verklaard kan worden door de gevolgen van ernstig hoofdletsel, ontstaan door stomp botsende krachtinwerking in combinatie met dynamische krachtinwerking (passend bij schudtrauma ofwel repeterend acceleratie-deceleratie trauma).
Op basis van nazicht van de medische documentatie, uit- en inwendige schouwing en aanvullende onderzoeken (radiologisch, lichtmicroscopisch, neuropathologisch, microbiologisch en metabool onderzoek) waren er ook geen ziekelijke afwijkingen die het ontstaan van de reanimatiebehoeftige toestand kunnen verklaren of die hiervoor van
betekenis kunnen zijn geweest. Gezien de (combinatie van de) sectiebevindingen kan een ziekelijke en/of geboorte-gerelateerde oorzaak voor de traumatische letsels volgens D.J. Rijken worden uitgesloten.
In de toelichting op het sectierapport van 11 mei 2021, geven D.J. Rijken en W.A. Karst (Forensisch arts KNMG) nadere duiding aan het letsel dat [slachtoffer 1] heeft opgelopen. Zij lichten onder meer toe dat een deel van het aangetroffen letsel (de gescheurde ankervenen) kan ontstaan als sprake is van herhaalde voor-achterwaartse (en waarschijnlijk ook rotatoire) bewegingen van het hoofd. Een dergelijk mechanisme kan optreden bij heftig repeterend acceleratie-deceleratie trauma (zoals bij een schudincident) of bij forse impact (botsend geweld op of tegen het hoofd), of bij de combinatie van beide. De deskundigen schrijven verder dat wordt aangenomen dat een aanmerkelijke kracht (door een puber/volwassene), frequentie (circa twee tot vijf bewegingen per seconde) en duur (vanaf circa vijf seconden) vereist is als schudden (zonder impact) de oorzaak is van ernstig hersenletsel.
Oordeel van de rechtbank
Met kracht schudden
Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij [slachtoffer 1] heeft geschud. De rechtbank stelt voorts vast dat dit schudden niet zachtjes was of van korte duur. De verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat hij [slachtoffer 1] op 1 november 2020 meermalen met snelheid heeft geschud totdat zij geen geluid meer maakte en enkel nog naar adem snakte en dat dat niet zachtjes was, maar dat er geweld achter zat. Ook uit de hierboven aangehaalde toelichting op het sectierapport van 11 mei 2021, blijkt dat, gezien de ernst van het vastgestelde letsel van [slachtoffer 1] , sprake moet zijn geweest van een aanmerkelijke kracht, frequentie en duur van het schudden.
Stomp botsend geweld uitoefenen
De rechtbank interpreteert de uitkomsten van het medisch onderzoek naar de doodsoorzaak van [slachtoffer 1] zo, dat het door [slachtoffer 1] opgelopen letsel kan worden verklaard door stomp botsende krachtinwerking
in combinatie metdynamische krachtinwerking. Dit past volgens de deskundigen bij schudtrauma, ofwel repeterend acceleratie-deceleratie trauma. De rechtbank ziet geen aanleiding de deskundigen in hun conclusie omtrent het ontstaan van het bij [slachtoffer 1] toegebrachte letsel niet te volgen. De rechtbank legt deze conclusie dan ook – voor zover voor het bewijs gebruikt – mede aan haar beslissing ten grondslag.
Uit het pathologisch rapport van 12 april 2021 blijkt dat de bevindingen in de schedelholte en rond de oogzenuwen zijn ontstaan door stomp botsende krachtinwerking op het hoofd in de vorm van hoogenergetisch trauma (zoals een zwaar verkeersongeval of een val van grote hoogte). Daarbij merkt de deskundige op dat simpele 'huis-, tuin- en keukenongevallen' (geringe ongelukken), zoals een val van een bank, onvoldoende zijn om het vastgestelde letselbeeld te verklaren. Ook verklaart de deskundige dat kinderen na het oplopen van een dergelijk trauma, dat [slachtoffer 1] uiteindelijk fataal is geworden, niet meer ‘normaal’ kunnen functioneren. Aangezien [slachtoffer 1] nog normaal functioneerde op ochtend van 1 november 2020, voordat haar moeder het huis verliet, kan het niet anders zijn dan dat het stomp botsend geweld is toegebracht door de verdachte toen hij haar schudde. De stomp botsende krachtinwerking heeft, in combinatie met de dynamische krachtinwerking van het schudden, geleid tot de uitzichtloze situatie waarin [slachtoffer 1] kwam te verkeren en als gevolg waarvan zij is overleden.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op basis van het bovenstaande vast dat het bij [slachtoffer 1] geconstateerde hersenletsel waaraan zij is overleden is ontstaan door een niet-accidenteel trauma (oftewel toegebracht letsel), namelijk door het met kracht heen en weer schudden én stompbotsend geweld op het hoofd uitoefenen van [slachtoffer 1] door de verdachte op 1 november 2020.
Opzet
De vraag is dan of kan worden bewezen verklaard dat de verdacht opzet had op de dood van [slachtoffer 1] .
Volgens vaste jurisprudentie is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval de dood van [slachtoffer 1] , aanwezig als de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. Of de gedraging van de verdachte de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard.
Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard.
De kans dat een baby van negen maanden oud als gevolg van het met kracht heen en weer schudden dan wel door stomp botsend geweld uitoefenen dan wel door een combinatie van beiden komt te overlijden, is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. De verdachte heeft bovendien ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat het schudden van een baby gevaarlijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het schudden van [slachtoffer 1] door de verdachte – met snelheid en geweld, zoals hij zelf heeft verklaard - naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van [slachtoffer 1] , dat het niet anders kan zijn dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] heeft aanvaard. Daarmee is er (minst genomen) sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op of omstreeks 1 november 2020 te Gouda, [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer 1] vast te pakken en met kracht heen en weer te schudden en stomp/botsend geweld op het hoofd van die [slachtoffer 1] uit te oefenen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Hierbij verwijst de raadsman naar: de autismespectrumstoornis, de vermijdende persoonlijkheidstrekken, het slepende arbeidsconflict, de spanning vanwege de op de volgende dag geplande afspraak met zijn werkgever, de verhuizing, de verbouwing en de grote onzekerheid over zijn opvoedkwaliteiten. Verder moet ook rekening gehouden worden met het blanco strafblad en de bekentenis die de verdachte heeft afgelegd.
Vervolgens heeft de raadsman gewezen op jurisprudentie in soortgelijke zaken en de richtlijn voor strafvordering kindermishandeling, waaruit volgens hem blijkt dat doorgaans in zaken waarin er sprake was van het ‘Shaken Baby Syndrome’ vier jaren onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte behandeling nodig heeft. Gelet op het bovenstaande verzoekt de raadsman oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met oplegging van een behandelverplichting als bijzondere voorwaarde.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Doodslag behoort tot de ernstigste delicten die onze rechtsorde kent. Het aan iemand opzettelijk het leven ontnemen rechtvaardigt een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zowel uit het oogpunt van vergelding, als uit speciaal en generaal preventief oogpunt. De rechtspraak hanteert daarom als uitgangspunt voor een voltooide doodslag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf binnen de bandbreedte van acht tot twaalf jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval moet worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend.
De rechtbank overweegt in dat kader dat het hier gaat om een zaak van een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op zijn eigen negen maanden oude dochtertje [slachtoffer 1] . Hij heeft [slachtoffer 1] zodanig hard geschud, dat zij ernstig hersenletsel heeft opgelopen, waardoor zij is komen te overlijden. De verdachte heeft daarmee zijn jonge dochtertje het meest fundamentele recht – dat op leven – voor goed ontnomen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij een weerloze baby met geweld hevig en langdurig door elkaar heeft geschud, zó hevig en langdurig dat zij eraan kwam te overlijden. Wat het nog ernstiger maakt, is dat dit geweld is aangedaan door haar eigen vader die haar juist zorg, bescherming en geborgenheid had moeten bieden.
Een dergelijk feit brengt niet alleen voor de directe familie, maar ook voor de maatschappij gevoelens van verdriet en verontwaardiging met zich. Hoe zwaar de dood van [slachtoffer 1] de familie heeft getroffen, blijkt uit de verklaringen die de moeder en tante van [slachtoffer 1] ter terechtzitting hebben afgelegd in het kader van hun spreekrecht. Zij hebben een intens, onvoorstelbaar en onuitwisbaar verlies geleden door de dood van [slachtoffer 1] . Ook de familie aan de zijde van de verdachte draagt het verlies van hun kleindochter en nichtje.
Het verdriet van beide families is zo mogelijk nog groter gemaakt doordat de verdachte maandenlang geen openheid van zaken heeft gegeven over wat er op de ochtend van 1 november 2020 is gebeurd, terwijl hij zelf reeds op 1 november 2020 in het ziekenhuis op zijn telefoon informatie heeft gezocht over het zogenaamde ‘shaken baby syndroom’. De aanvankelijk wisselende verklaringen van de verdachte bij de politie hebben ervoor gezorgd dat de moeder van [slachtoffer 1] en de andere nabestaanden van [slachtoffer 1] lange tijd in onzekerheid hebben verkeerd over de werkelijke oorzaak van het overlijden van [slachtoffer 1] .
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 8 juli 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia (dubbel)rapportage van 16 en 17 februari 2021, opgemaakt door Y. Noorlander (GZ-psycholoog) en B.E.A. van der Hoorn (psychiater) en I. Wolters (psychiater in opleiding) respectievelijk. De deskundigen concluderen dat de verdachte een lichte vorm van autismespectrumstoornis en vermijdende persoonlijkheidstrekken heeft. De deskundigen concluderen daarnaast dat de verdachte onvolledige informatie heeft gegeven en onbetrouwbare verklaringen heeft afgelegd over de gebeurtenissen van 1 november 2020. Daardoor is het voor hen niet mogelijk geweest om een sluitende delictanalyse op te stellen en kunnen zij geen advies geven over de toerekenbaarheid van de gedragingen. Evenmin kunnen definitieve conclusies worden getrokken over het risico op recidive. In algemene zin kan worden gesteld dat er een laag aantal risicofactoren is met betrekking tot de verdachte. De verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, heeft een steunend netwerk en er is geen sprake van middelenproblematiek of psychotische symptomen. Er is echter geen duidelijkheid over de risico’s die spelen op het moment dat betrokkene voor de tweede keer vader zou worden.
De deskundigen merken op dat, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, een (deels) voorwaardelijke straf de mogelijkheid zou bieden van ambulante behandeling en reclasseringstoezicht. Gezien zijn vermijdende persoonlijkheidstrekken, zou de verdachte anders geneigd zijn deze behandeling te mijden.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van
27 september 2021. De reclassering schrijft in haar advies dat het lastig is verbanden te leggen tussen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de vermeende feiten, omdat de verdachte zich details van de gebeurtenissen van 1 november 2020 niet kan herinneren. De reclassering schat het risico op recidive in als laag-gemiddeld en adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden bestaan uit een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
De rechtbank constateert op basis van de rapportages van de deskundigen en de reclassering en het overige besprokene ter terechtzitting dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde onder druk stond en wellicht niet volledig was hersteld van een ‘burn-out’. De rechtbank is echter van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om vast te stellen dat sprake is van doorwerking van de problematiek van de verdachte en om die reden te komen tot een verminderde mate van toerekenbaarheid van de verdachte.
Straf
De officier van justitie heeft verwezen naar straffen die zijn opgelegd in andere ‘shaken baby’-zaken, waarbij sprake is van een veroordeling wegens doodslag. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat de huidige strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie met betrekking tot het plegen van doodslag op een baby momenteel wordt herzien. De in de huidige richtlijn als uitgangspunt opgenomen gevangenisstraf van vier jaren doet, aldus de officier van justitie, geen recht aan de ernst van dergelijke zaken.
De verdediging heeft verwezen naar voornoemde richtlijn van het Openbaar Ministerie, waarin staat dat in voorkomende gevallen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren wordt geëist. Ook heeft de raadsman verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van eerder dit jaar, waarin de rechtbank, ondanks een strafeis van acht jaren en zes maanden, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar is gekomen (ECLI:RBDHA:2021:221).
De rechtbank komt in deze zaak tot een andere strafmaat dan in de zaak, die door de verdediging is aangehaald. Daartoe is het volgende redengevend. Zoals ook door de officier van justitie ter terechtzitting is opgemerkt, heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ná de aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Den Haag, op 16 maart 2021 in zijn arrest (ECLI:NL:GHSHE:2021:742) het volgende overwogen:
‘Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn. Met name heeft het hof gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd door dit hof. In de regel legt het hof voor een voltooide enkelvoudige doodslag geen andere of lagere straf op dan een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar.
Voor het hof is komen vast te staan dat baby [slachtoffer] door het handelen van de verdachte zodanig ernstig letsel heeft opgelopen dat hij ten gevolge hiervan, nog voordat hij 4 maanden oud was, is komen te overlijden. Het hof neemt het de verdachte allereerst zeer kwalijk dat hij zo gewelddadig heeft gehandeld jegens een kleine weerloze baby. Doch wat de zaak nog ernstiger maakt, is dat [slachtoffer] door zijn eigen vader, die hem juist zou moeten beschermen tegen al het kwaad, dusdanig is mishandeld dat hij aan het door de verdachte toegebrachte letsel is komen te overlijden. Juist bij zijn vader had hij zich veilig moeten voelen en veilig moeten zijn. In beginsel zouden deze feiten en omstandigheden een gevangenisstraf voor langere duur dan de hiervoor genoemde 8 jaren rechtvaardigen.’
Met het oog op de in dit arrest geschetste lijn in de jurisprudentie, als ook de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in de onderhavige zaak, komt de rechtbank tot het oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf van acht jaren op zijn plaats is.
Daarbij heeft de rechtbank in strafverminderende zin meegewogen dat de verdachte al zwaar gestraft is doordat hij zal moeten leven met de wetenschap dat door zijn toedoen zijn dochter is overleden.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat de verdachte enige tijd heeft gewacht met het inroepen van medische hulp voor [slachtoffer 1] , en dat hij de medische hulpverleners niet heeft verteld wat er werkelijk met [slachtoffer 1] was gebeurd. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte de nabestaanden lange tijd in onzekerheid heeft laten verkeren door wisselende verklaringen af te leggen over wat er op 1 november 2020 is gebeurd.
De door de raadsman verzochte oplegging van een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de aard en de ernst van de feiten. Na zorgvuldige afweging van het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals deze ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens geldt.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 (ACHT) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Prosperini, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2021.
Bijlage
Bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020329011, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 656).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 7 oktober 2021, voor zover inhoudende:
“Ik heb haar geschud met een grote beweging met mijn armen. Ik deed dit vanuit mijn ellebogen. De beweging ging vanuit gestrekte armen tot aan het sluiten van mijn ellebogen. Ik zag aan [slachtoffer 1] hoofdje dat haar kin de borst raakte en dat haar hoofdje verder naar achter ging dan zij zelf zou kunnen doen. Ik heb dit meermalen gedaan, maar ik kan mij niet herinneren hoe lang of hoe vaak. Dat kan drie keer zijn geweest, maar ook veertien keer of dertig keer. Dit ging met snelheid en met spierkracht. Het was niet zachtjes. Er zat geweld achter. Zij was zo hard aan het huilen dat zij op enig moment geen geluid meer kon maken. Ik hoorde alleen nog geluid toen zij naar adem snakte. Ik zag aan [slachtoffer 1] dat zij rood aanliep. Zij was op een gegeven moment stil. Ik kan mij [slachtoffer 1] vanaf dat moment alleen nog herinneren met haar oogjes dicht.”
2. Het deskundigenverslag, op 12 april 2021 opgemaakt en ondertekend door Drs. D.J. Rijken, deskundige op het gebied van forensische pathologie, voor zover inhoudende (p. 28 forensisch dossier):
“(…) E. Neuropathologisch onderzoek
De conclusie van het neuropathologisch onderzoek (bijlage 6) is als volgt:
"Het neuropathologisch onderzoek van hersenen en het ruggenmerg toont
globale, ruim voor het overlijden opgetreden hypoxisch/ischemische
beschadiging van ganglioncellen, passend bij een globale, peracute hypoxische encetalopathie [hersenschade door zuurstoftekort].
Voorts waren er tekenen van traumatische beschadiging, te weten traumatische axonale schade [schade aan zenuwceluitlopers] en een subduraal hematoom [bloeduitstorting onder het harde hersenvlies], De ouderdom van het hematoom wordt geschat op circa één dag. Het neuropathologisch onderzoek van het ruggenmerg toont laag cervicaal tot lumbaal verspreid kleinere epi- en subdurale bloedingen, voornamelijk in de omgeving zenuwwortel. Er waren geen ziekelijke en/of aangeboren afwijkingen van hersenen en ruggenmerg. Het neuropathologisch beeld van een globale (peracute) hypoxische encefalopathie kan de ernstige klinische toestand en het overlijden zondermeer verklaren."
F. Oogpathologisch onderzoek
De conclusie van het oogpathologisch onderzoek (bijlage 7) is als volgt:
"Oogbollen links en rechts: retinabioedingen [netvliesbloedingen], met name
geconcentreerd aan de achterpoot met geringe uitbreiding richting de equator
reikend van de zenuwvezel laag tot in de buitenste kernlaag. Tevens beiderzijds subdurale en subarachnoidale nervus opticus bloedingen met uitbreiding in het orbitale vetweefsel rechts [bloeduitstortingen rondom de oogzenuw]. Geen intrasclerale peripapillaire bloedingen. Geen hemosiderine deposities, geen aanwijzingen voor chroniciteit. Deze bevindingen kunnen passen bij een shaken en impact trauma mits andere oorzaken voor bloedingen op basis van klinische gronden zijn uitgesloten."
(…)
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag 2] 2020, is
het navolgende gebleken:
(…)
Er was bloeduitstorting onder het harde hersenvlies rondom de rechterhersenhelft; met een ouderdom (ten tijde van het overlijden) van circa één dag. Bij neuropathologisch onderzoek werd voorts traumatische beschadiging gezien van zenuwceluitlopers en veralgemeende beschadiging van zenuwcellen door zuurstoftekort. Hierbij was er ernstige hersenzwelling. (…)
Bij oogpathologisch onderzoek (sub F) werden uitgebreide bloeduitstortingen gezien in het netvlies van beide ogen. (…) Voorts was er bloeduitstorting rondom het ruggenmerg onder het harde hersenvlies. (…). De bevindingen in de schedelholte en rond de oogzenuwen zijn ontstaan door:
- Niet-accidenteel ofwel toegebracht letsel: schudtrauma ofwel repeterend acceleratie-deceleratie trauma (voorheen 'shaken baby syndrome' genoemd), in combinatie met stomp botsende krachtinwerking (zoals stompen en slagen al dan niet met of tegen structuren).
- Accidenteel letsel: stomp botsende krachtinwerking op het hoofd in de vorm van hoogenergetisch trauma (zoals een zwaar verkeersongeval of een val van grote hoogte). Simpele 'huis-, tuin- en keukenongevallen' (geringe accidenten), zoalsde verhaalde val van de bank (sub A en B), zijn alleszins onvoldoende om het vastgestelde letselbeeld te verklaren.
(…) Het is bekend dat kinderen na oplopen van dergelijk trauma, dat uiteindelijk fataal is geworden, niet meer 'normaal' gefunctioneerd hebben.
Vanwege de onderhuidse bloeduitstortingen aan het hoofd is in ieder geval sprake
geweest van meervoudige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd.
(…)
Gezien de (combinatie van de) sectiebevindingen kan een ziekelijke en/of geboorte-
gerelateerde oorzaak voor de traumatische letsels uitgesloten worden. Op basis van
nazicht van de medische documentatie, uit- en inwendige schouwing en aanvullende
onderzoeken (radiologisch, lichtmicroscopisch, neuropathologisch, microbiologisch
en metabool onderzoek) waren voorts geen ziekelijke afwijkingen die het ontstaan
van de reanimatiebehoeftige toestand kunnen verklaren of die hiervoor van
betekenis kunnen zijn geweest.
(…)
Conclusie
Bij [slachtoffer 1] , circa 9 maanden oud, wordt het ontstaan van
een reanimatiebehoeftige toestand en het uiteindelijke overlijden verklaard door de
gevolgen van ernstig hoofdletsel, ontstaan door stomp botsende krachtinwerking in
combinatie met dynamische krachtinwerking (passend bij schudtrauma ofwel
repeterend acceleratie-deceleratie trauma). (…)”