6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Doodslag behoort tot de ernstigste delicten die onze rechtsorde kent. Het aan iemand opzettelijk het leven ontnemen rechtvaardigt een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zowel uit het oogpunt van vergelding, als uit speciaal en generaal preventief oogpunt. De rechtspraak hanteert daarom als uitgangspunt voor een voltooide doodslag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf binnen de bandbreedte van acht tot twaalf jaren. Dat neemt niet weg dat het gedrag dat tot toepassing van deze strafbepaling leidt vele verschillende vormen kan aannemen, zodat in ieder concreet geval moet worden nagegaan welke mate van ernst daaraan uit een oogpunt van straftoemeting moet worden toegekend.
De rechtbank overweegt in dat kader dat het hier gaat om een zaak van een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op zijn eigen negen maanden oude dochtertje [slachtoffer 1] . Hij heeft [slachtoffer 1] zodanig hard geschud, dat zij ernstig hersenletsel heeft opgelopen, waardoor zij is komen te overlijden. De verdachte heeft daarmee zijn jonge dochtertje het meest fundamentele recht – dat op leven – voor goed ontnomen.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij een weerloze baby met geweld hevig en langdurig door elkaar heeft geschud, zó hevig en langdurig dat zij eraan kwam te overlijden. Wat het nog ernstiger maakt, is dat dit geweld is aangedaan door haar eigen vader die haar juist zorg, bescherming en geborgenheid had moeten bieden.
Een dergelijk feit brengt niet alleen voor de directe familie, maar ook voor de maatschappij gevoelens van verdriet en verontwaardiging met zich. Hoe zwaar de dood van [slachtoffer 1] de familie heeft getroffen, blijkt uit de verklaringen die de moeder en tante van [slachtoffer 1] ter terechtzitting hebben afgelegd in het kader van hun spreekrecht. Zij hebben een intens, onvoorstelbaar en onuitwisbaar verlies geleden door de dood van [slachtoffer 1] . Ook de familie aan de zijde van de verdachte draagt het verlies van hun kleindochter en nichtje.
Het verdriet van beide families is zo mogelijk nog groter gemaakt doordat de verdachte maandenlang geen openheid van zaken heeft gegeven over wat er op de ochtend van 1 november 2020 is gebeurd, terwijl hij zelf reeds op 1 november 2020 in het ziekenhuis op zijn telefoon informatie heeft gezocht over het zogenaamde ‘shaken baby syndroom’. De aanvankelijk wisselende verklaringen van de verdachte bij de politie hebben ervoor gezorgd dat de moeder van [slachtoffer 1] en de andere nabestaanden van [slachtoffer 1] lange tijd in onzekerheid hebben verkeerd over de werkelijke oorzaak van het overlijden van [slachtoffer 1] .
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte van 8 juli 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia (dubbel)rapportage van 16 en 17 februari 2021, opgemaakt door Y. Noorlander (GZ-psycholoog) en B.E.A. van der Hoorn (psychiater) en I. Wolters (psychiater in opleiding) respectievelijk. De deskundigen concluderen dat de verdachte een lichte vorm van autismespectrumstoornis en vermijdende persoonlijkheidstrekken heeft. De deskundigen concluderen daarnaast dat de verdachte onvolledige informatie heeft gegeven en onbetrouwbare verklaringen heeft afgelegd over de gebeurtenissen van 1 november 2020. Daardoor is het voor hen niet mogelijk geweest om een sluitende delictanalyse op te stellen en kunnen zij geen advies geven over de toerekenbaarheid van de gedragingen. Evenmin kunnen definitieve conclusies worden getrokken over het risico op recidive. In algemene zin kan worden gesteld dat er een laag aantal risicofactoren is met betrekking tot de verdachte. De verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking gekomen, heeft een steunend netwerk en er is geen sprake van middelenproblematiek of psychotische symptomen. Er is echter geen duidelijkheid over de risico’s die spelen op het moment dat betrokkene voor de tweede keer vader zou worden.
De deskundigen merken op dat, indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, een (deels) voorwaardelijke straf de mogelijkheid zou bieden van ambulante behandeling en reclasseringstoezicht. Gezien zijn vermijdende persoonlijkheidstrekken, zou de verdachte anders geneigd zijn deze behandeling te mijden.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van
27 september 2021. De reclassering schrijft in haar advies dat het lastig is verbanden te leggen tussen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de vermeende feiten, omdat de verdachte zich details van de gebeurtenissen van 1 november 2020 niet kan herinneren. De reclassering schat het risico op recidive in als laag-gemiddeld en adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. Deze voorwaarden bestaan uit een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
De rechtbank constateert op basis van de rapportages van de deskundigen en de reclassering en het overige besprokene ter terechtzitting dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde onder druk stond en wellicht niet volledig was hersteld van een ‘burn-out’. De rechtbank is echter van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om vast te stellen dat sprake is van doorwerking van de problematiek van de verdachte en om die reden te komen tot een verminderde mate van toerekenbaarheid van de verdachte.
Straf
De officier van justitie heeft verwezen naar straffen die zijn opgelegd in andere ‘shaken baby’-zaken, waarbij sprake is van een veroordeling wegens doodslag. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat de huidige strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie met betrekking tot het plegen van doodslag op een baby momenteel wordt herzien. De in de huidige richtlijn als uitgangspunt opgenomen gevangenisstraf van vier jaren doet, aldus de officier van justitie, geen recht aan de ernst van dergelijke zaken.
De verdediging heeft verwezen naar voornoemde richtlijn van het Openbaar Ministerie, waarin staat dat in voorkomende gevallen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren wordt geëist. Ook heeft de raadsman verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van eerder dit jaar, waarin de rechtbank, ondanks een strafeis van acht jaren en zes maanden, tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar is gekomen (ECLI:RBDHA:2021:221).
De rechtbank komt in deze zaak tot een andere strafmaat dan in de zaak, die door de verdediging is aangehaald. Daartoe is het volgende redengevend. Zoals ook door de officier van justitie ter terechtzitting is opgemerkt, heeft het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ná de aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Den Haag, op 16 maart 2021 in zijn arrest (ECLI:NL:GHSHE:2021:742) het volgende overwogen: ‘Het hof heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn. Met name heeft het hof gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd door dit hof. In de regel legt het hof voor een voltooide enkelvoudige doodslag geen andere of lagere straf op dan een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar.
Voor het hof is komen vast te staan dat baby [slachtoffer] door het handelen van de verdachte zodanig ernstig letsel heeft opgelopen dat hij ten gevolge hiervan, nog voordat hij 4 maanden oud was, is komen te overlijden. Het hof neemt het de verdachte allereerst zeer kwalijk dat hij zo gewelddadig heeft gehandeld jegens een kleine weerloze baby. Doch wat de zaak nog ernstiger maakt, is dat [slachtoffer] door zijn eigen vader, die hem juist zou moeten beschermen tegen al het kwaad, dusdanig is mishandeld dat hij aan het door de verdachte toegebrachte letsel is komen te overlijden. Juist bij zijn vader had hij zich veilig moeten voelen en veilig moeten zijn. In beginsel zouden deze feiten en omstandigheden een gevangenisstraf voor langere duur dan de hiervoor genoemde 8 jaren rechtvaardigen.’
Met het oog op de in dit arrest geschetste lijn in de jurisprudentie, als ook de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in de onderhavige zaak, komt de rechtbank tot het oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf van acht jaren op zijn plaats is.
Daarbij heeft de rechtbank in strafverminderende zin meegewogen dat de verdachte al zwaar gestraft is doordat hij zal moeten leven met de wetenschap dat door zijn toedoen zijn dochter is overleden.
In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat de verdachte enige tijd heeft gewacht met het inroepen van medische hulp voor [slachtoffer 1] , en dat hij de medische hulpverleners niet heeft verteld wat er werkelijk met [slachtoffer 1] was gebeurd. Ook weegt de rechtbank mee dat de verdachte de nabestaanden lange tijd in onzekerheid heeft laten verkeren door wisselende verklaringen af te leggen over wat er op 1 november 2020 is gebeurd.
De door de raadsman verzochte oplegging van een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de aard en de ernst van de feiten. Na zorgvuldige afweging van het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.