ECLI:NL:RBDHA:2021:11494

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
21 oktober 2021
Zaaknummer
9132615 \ EJ VERZ 21-74502
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling voorschot loon vereffenaar in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 een beschikking gegeven in een erfrechtelijke procedure. Het verzoek betreft de vaststelling van een voorschot op het loon van de vereffenaar, die is benoemd voor de nalatenschap van een overleden persoon. De vereffenaar heeft verzocht om een voorschot op haar loon op basis van artikel 4:206 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de vereffenaar onvoldoende informatie heeft verstrekt over de huidige toestand van de boedel. Er is niet aangetoond dat er voldoende liquide middelen in de boedel aanwezig zijn om een voorschot uit te keren. Hierdoor heeft de vereffenaar geen belang bij de vaststelling van een voorschot.

De procedure begon met een verzoekschrift dat op 2 april 2021 ter griffie is ingekomen. De vereffenaar is op 6 september 2021 telefonisch gehoord. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vereffenaar bij beschikking van 7 februari 2020 is benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap. De kantonrechter heeft de richtlijnen voor de vereffening van nalatenschappen en de Recofa-richtlijnen in overweging genomen bij de beoordeling van het verzoek. De kantonrechter concludeert dat het verzoek niet voldoet aan de vereisten die zijn gesteld in de richtlijnen, met name omdat er onvoldoende informatie is over de toestand van de boedel en de liquiditeit daarvan.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter het verzoek afgewezen, omdat de vereffenaar niet kan aantonen dat er liquide middelen beschikbaar zijn voor het uitkeren van een voorschot. De beschikking is gegeven door mr. M.S. Vonck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
MV/b
Zaaknr.: 9132615 \ EJ VERZ 21-74502
8 oktober 2021
Beschikking van de kantonrechter ex artikel 4:206 lid 3 BW op het verzoek van:
[naam vereffenaar] , h.o.d.n. [naam eenmanszaak],
in haar hoedanigheid van vereffenaar van de nalatenschap van:
[erflater] ,overleden te [plaats overlijden] op [datum overlijden] ,
laatstelijk wonende te [plaats] , [adres] ,
hierna te noemen: erflater,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • het verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 2 april 2021;
  • de brief van verzoekster, ter griffie ingekomen op 12 mei 2021;
  • de brief van verzoekster, ter griffie ingekomen op 7 juli 2021;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Verzoekster is op 6 september 2021 telefonisch gehoord op het verzoek. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.

2.De beoordeling

2.1.
Verzoekster is bij beschikking van deze rechtbank, team Handel, van 7 februari 2020 benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van erflater.
2.2.
Het verzoek strekt ertoe op de voet van het bepaalde in artikel 4:206 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een voorschot op het loon van verzoekster als vereffenaar vast te stellen.
2.3.
Een door de rechtbank benoemde vereffenaar heeft recht op het loon dat door de kantonrechter voor het opmaken van de uitdelingslijst wordt vastgesteld op grond van artikel 4:206 BW. Hoewel de wet ervan uitgaat dat het loon van de vereffenaar pas wordt uitgekeerd na het verbindend worden van de uitdelingslijst (artikel 4:220 lid 1 BW), acht de kantonrechter het niet in strijd met de wet om gedurende de vereffening een voorschot op het loon vast te stellen, tenzij sprake is van een positieve nalatenschap. In dat geval rust op de vereffenaar immers niet de verplichting van artikel 4:218 lid 1 BW om de uitdelingslijst neer te leggen (artikel 4:221 lid 2 BW).
2.4.
De rechtspraak gebruikt de 'Richtlijnen Vereffening nalatenschappen' (opgesteld door de Expertgroep Erfrecht van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel, Kanton en Toezicht) als uitgangspunt bij het vaststellen van het loon en het voorschot daarop. In deze richtlijnen wordt aangesloten bij de beloning van de curator in faillissementszaken, waarvoor in de rechtspraak eveneens richtlijnen zijn ontwikkeld, de zogenaamde Recofa-richtlijnen. De kantonrechter zal daarom beoordelen in hoeverre het verzoek voldoet aan de Richtlijnen Vereffening nalatenschappen en de Recofa-richtlijnen.
2.4.
De kantonrechter sluit voor de vereisten waaraan een verzoek tot toekenning van een voorschot overeenkomstig de Recofa-richtlijnen moet voldoen aan bij de criteria die de rechtbank Gelderland heeft genoemd in haar beschikking van 26 april 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:7160), te weten:
een inhoudelijke onderbouwing van het verzoek;
het toe te kennen voorschotbedrag, dat wil zeggen het bedrag dat de vereffenaar verzoekt als voorschot op zijn loon;
de periode waarover de vereffenaar een voorschot verzoekt;
een specificatie van de werkzaamheden van de vereffenaar met de daaraan bestede uren (tijdregistratie), in het geval het voorschot wordt verzocht over een periode in het verleden;
en schatting van de werkzaamheden van de vereffenaar met de daaraan te
besteden uren (tijdregistratie), in het geval het voorschot wordt verzocht over een periode in de toekomst;
het te hanteren uurtarief;
een verslag van de vereffenaar dat, afgezien van de openbaarheid, voldoet aan de
eisen die in een faillissement ingevolge artikel 73a van de Faillissementswet (Fw)
aan een dergelijk verslag worden gesteld.
2.5.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek niet aan alle criteria voldoet. Het verslag van de vereffenaar (ad g) dient op grond van artikel 73a Fw informatie over “de toestand van de boedel” te bevatten. Uit de door verzoekster verstrekte informatie over de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster (waaronder de voorlopige boedelbeschrijving) blijkt onvoldoende wat de huidige toestand van de boedel is. In ieder geval is niet gebleken dat er in de boedel op dit moment liquide middelen aanwezig zijn. Uit die voorlopige boedelbeschrijving blijkt dat erflater enig bestuurder/aandeelhouder was van IUS Holding B.V. (hierna te noemen: de B.V.). Over de B.V. zelf is echter nauwelijks informatie verstrekt. Verzoekster heeft toegelicht dat er in de B.V. een oudedagsvoorziening zit. Desgevraagd is de kantonrechter echter niet duidelijk geworden (mede gelet op het gebrek aan stukken daaromtrent) dat dit daadwerkelijk het geval is en wat de eventuele waarde daarvan is. Daarbij heeft verzoekster ter zitting toegelicht dat de belastingdienst nog een aanslag aan de B.V. gaat opleggen daaromtrent en dat mede gelet daarop onbekend is wat de financiële toestand en waarde van (de aandelen van erflater in) de B.V. is. Volgens verzoekster is er voldoende liquide vermogen in de B.V. aanwezig, echter dit betekent niet dat er daarmee op dit moment ook liquide vermogen in de boedel aanwezig is, nog daargelaten dat de kantonrechter deze stelling wegens een gebrek aan stukken niet kan controleren.
2.7.
Gelet op het voorgaande kan de kantonrechter thans niet vaststellen of sprake is van een positieve of negatieve nalatenschap. Daarbij heeft verzoekster tijdens de zitting ook erkend dat de boedel op dit moment geen liquide middelen heeft om een voorschot aan verzoekster uit te kunnen keren. De toestand van de boedel laat nu dus geen uitkering van een voorschot toe. Verzoekster heeft daarom ook geen belang bij vaststelling van een voorschot op haar loon. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. Dat verzoekster nog heeft aangevoerd dat zij met haar verzoek een rechtsgrond zoekt om haar werkzaamheden voor de B.V. in rekening te kunnen brengen maakt het voorgaande niet anders, waarbij wordt opgemerkt dat het tot haar wettelijke taak behoort om bedoelde werkzaamheden voor de B.V. te verrichten.
De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.S. Vonck, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 oktober 2021.
Tegen deze beslissing kan door indiening van een beroepschrift (door een advocaat) ter griffie van het Gerechtshof Den Haag hoger beroep worden ingesteld:
a. door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak.
b. door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.