ECLI:NL:RBDHA:2021:11448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
NL19.23741, NL19.23742 en NL19.23746
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Iraaks gezin niet behandeld door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in de asielprocedures van een Iraaks gezin dat via Italië naar Nederland is gekomen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvragen van het gezin niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Het gezin, bestaande uit een vader, een moeder en vier minderjarige kinderen, heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 29 september 2021 zijn de eisers verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris onvoldoende had onderzocht of de opvangvoorzieningen in Italië voldeden aan de vereisten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat het gezin, gezien hun kwetsbare situatie en de lange duur van de procedure, recht had op een inhoudelijke behandeling van hun asielaanvragen in Nederland. De rechtbank heeft de bestreden besluiten herroepen en bepaald dat de staatssecretaris de aanvragen inhoudelijk moet beoordelen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.23741, NL19.23742 en NL19.23746

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser, en [eiseres 1] , eiseres 1 ,

V-nummers: [nummer] en [nummer]

mede namens de minderjarige kinderen

[naam kind 1], geboren op [geboortedatum] ,
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum] ,
[naam kind 3], geboren op [geboortedatum] ,
[naam kind 4], geboren op [geboortedatum] ,
V-nummers: [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer]

en [eiseres 2] , eiseres 2,

V-nummer: [nummer]
hierna allen tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. S. Thelosen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Procesverloop

Bij besluiten van 20 mei 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 29 september 2021 op zitting behandeld. Eiser, eiseres 1 en zoon [naam kind 1] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk Arabisch is verschenen R. Mohamed. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging
1. Eisers hebben de Iraakse nationaliteit. Zij vormen een gezin dat bestaat uit een
vader (eiser, geboren op [geboortedatum] ), een moeder ( eiseres 1 , geboren op [geboortedatum] ) en vier minderjarige kinderen. De moeder van eiseres 1 (eiseres 2, geboren op [geboortedatum] ) wordt ook tot dit gezin gerekend.
2.1
Op 18 januari 2018 en 27 januari 2018 hebben eisers voor het eerst asiel aangevraagd in Nederland. Uit gegevens in Eurodac is gebleken dat zij illegaal via Italië het Dublingrondgebied zijn ingereisd. Bij drie afzonderlijke besluiten [1] heeft verweerder daarom de asielaanvragen niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening [2] Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 10 januari 2019 [3] staan deze besluiten in rechte vast.
2.2
Op 8 maart 2019 zijn eiseres 1 en zoon [naam kind 3] in verband met medische klachten gezien voor een
fit to fly-beoordeling. Daaruit is naar voren gekomen dat eiseres 1 wel
fit to travelis maar niet per vliegtuig in verband met extreme angst en PTSS. Reizen per auto of bus kan met kalmerende medicatie. Zoon [naam kind 3] is
fit to flymits hij medische begeleiding door een arts krijgt.
3.1
Op 14 maart 2019 hebben eisers de onderhavige opvolgende asielaanvragen ingediend. Zij hebben daarbij aangevoerd dat sprake is van nieuwe feiten en/of omstandigheden, omdat zoon [naam kind 3] kampt met psychische klachten en is doorverwezen naar Behandel- en Expertisecentrum Het Jonge Kind. Uit de medische verklaring van G.A. de Vries van het behandelcentrum volgt dat [naam kind 3] een kwetsbare, getraumatiseerde jongen is en lijdt aan ernstige angstklachten, slaapproblematiek, zindelijkheidsproblematiek en PTSS. Hij wordt daarvoor behandeld. G.A. de Vries acht [naam kind 3] niet
fit to fly.
3.2
Verweerder heeft de aanvragen op 20 mei 2019 (wederom) niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
3.3
Vanwege een aanzegging voor een overdracht aan Italië op 26 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats op 25 juni 2019 bepaald dat eisers de uitspraak op hun beroepen in Nederland mogen afwachten [4] (de eerste voorlopige voorziening). Die behandeling heeft plaatsgevonden op 5 juli 2019.
3.4
Op 30 juli 2019 heeft deze rechtbank en zittingsplaats de beroepen gegrond verklaard, omdat verweerder zich er onvoldoende van heeft vergewist of de opvangvoorzieningen in Italië voldoen aan de eisen neergelegd in het [naam arrest] -arrest. [5]
3.5
Op 12 september 2019 heeft de Afdeling het hoger beroep van verweerder gegrond verklaard en de zaak teruggewezen naar de rechtbank. [6] Aanvullende garanties in de zin van het [naam arrest] -arrest zijn pas nodig wanneer aannemelijk is gemaakt dat de vreemdeling in Italië geen toegang zal hebben tot medische voorzieningen. Uit het door eisers ingeroepen AIDA-rapport volgt dat toegang tot medische zorg wettelijk gegarandeerd is.
3.6
Verzoekers hebben vervolgens verzocht om verweerder bij wijze van voorlopige voorziening te verbieden hen uit te zetten totdat op de beroepen is beslist. Op 6 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats de voorlopige voorzieningen toegewezen en de beroepen van eisers aangehouden in afwachting van duidelijkheid over de overdracht van kwetsbare asielzoekers aan Italië voor behandeling van hun asielaanvraag, gelet op de door het EHRM [7] getroffen
interim measuresin dergelijke zaken (de tweede voorlopige voorziening).
Standpunt eisers
4.1
Eisers menen dat zij bij overdracht aan Italië in een situatie terechtkomen die strijdig is met artikel 3 van het EVRM. [8] Zij vrezen dat de medische behandeling die [naam kind 3] nodig heeft daar niet beschikbaar is. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of [naam kind 3] (feitelijk) kan worden overgedragen aan Italië.
4.2
Tot slot stellen eisers dat verweerder in dit specifieke geval gebruik had moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid de behandeling van de asielaanvragen aan zich te trekken. Verweerder heeft de bevoegdheid het belang van het kind te laten prevaleren. Op grond van artikel 3 van het IVRK [9] en artikel 6 van de Dublinverordening, in samenhang met en paragraaf 13 van de preambule dient het belang van het kind een eerste overweging te zijn bij besluiten die kinderen aangaan. Eisers wijzen daarbij op het feit dat zij nu ruim 3,5 jaar in Nederland zijn, terwijl de Dublinprocedure is bedoeld om snel te beoordelen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De kinderen hebben zich intussen hier ontwikkeld, zijn hier geworteld en spreken onderling Nederlands met elkaar. Eisers wijzen op een uitspraak van de Afdeling van 21 december 2020 [10] waarin het tijdsverloop aanzienlijk korter was dan in deze zaken. Daarbij verkeert [naam kind 3] in een kwetsbare situatie. Hierbij overleggen eisers een brief van een leerkracht [naam leerkracht] en directeur [naam directeur] van de school [naam school] van [naam kind 3] van 22 september 2021. Ook eiseres 1 is kwetsbaar. Zij wordt door onder meer een vluchtelingenarts behandeld voor PTSS en claustrofobie, waardoor er belemmeringen bestaan bij het reizen. Eisers overleggen een brief van sociaalpsychiatrisch verpleegkundige S. Dekker van 18 mei 2021.
Standpunt verweerder
5.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers kunnen worden overgedragen aan Italië. Gelet op het arrest [naam arrest] tegen Nederland [11] mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en kunnen ook zeer kwetsbare vreemdelingen worden overgedragen aan Italië. Eisers zijn
fit to flybeoordeeld. Met de stukken die zij hebben overgelegd wordt de bijzondere ernst van de gezondheidstoestand van [naam kind 3] niet aangetoond. Uit de BMA [12] -nota van 23 mei 2019 in de inmiddels afgeronde procedure inzake artikel 64 van de Vw [13] is gebleken dat [naam kind 3] in staat is om te reizen en dat er geen reisbeletselen aanwezig zijn.
5.2
Verweerder ziet tot slot geen aanleiding toepassing te geven aan de discretionaire bevoegdheid neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eisers hebben niet met medische documenten aannemelijk gemaakt dat sprake is van medische behandeling en ook zijn er geen aanwijzingen dat de medische voorzieningen niet ter beschikking staan in Italië of dat Nederland het meest aangewezen land is voor behandeling. Het tijdsverloop is mede zo groot omdat eisers een opvolgende aanvraag hebben ingediend. Het gaat hier niet om niet-begeleide minderjarige kinderen en de waarborgen zoals beoogd door het IVRK zijn al opgenomen in artikel 8 van de Dublinverordening en in de Uitvoeringsregels. [14] Het is in het belang van het kind om bij de behandeling van zijn situatie tot uitgangspunt te nemen dat deze onlosmakelijk verbonden is met die van zijn ouders. Verweerder verwijst in dit verband op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 16 september 2021. [15] Eisers hebben het belang om niet aan Italië te worden overgedragen niet aannemelijk is gemaakt. Er is niet gebleken dat het gezin het leven niet kan oppakken in Italië.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 3 van het EVRM
6. De rechtbank is allereerst van oordeel dat, gelet op het arrest [naam arrest] tegen Nederland, eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij als bijzonder kwetsbare asielzoekers in Italië in een situatie terecht komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Voor zover eisers aanvoeren dat het EHRM die zaak heeft heropend vanwege niet betrokken stukken van [naam 1] , ELENA-coördinator in Italië, wijst de rechtbank erop dat uit de uitspraak volgt dat deze op 18 mei 2021 gerectificeerd is en dat de stukken alsnog in het oordeel zijn betrokken. Deze stukken hebben echter niet tot een andere uitkomst geleid. Het oordeel van het EHRM, dat bijzonder kwetsbare asielzoekers in Italië als zodanig geen risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM lopen, heeft het EHRM overigens onlangs in de zaak [naam arrest] e.a. tegen Finland bevestigd. [16]
Discretionaire bevoegdheid en belangen van de vreemdelingen
7.1
De bestreden besluiten dateren van 20 mei 2019, inmiddels tweeëneenhalf jaar geleden. Eisers genieten tot aan de dag van vandaag nog schorsende werking.
Eén van de doelen van de Dublinprocedure is nu juist om snel vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Die procedure gaat er, gelet op de te beantwoorden voorvraag, ook van uit dat dat snel kan gebeuren, maar in het geval van eisers is dat niet reëel gebleken. Er zijn inhoudelijke asielprocedures die beduidend sneller worden afgewikkeld.
7.2
Dat betekent dat in dit geval niet kan worden volstaan met een beoordeling strikt en uitsluitend binnen het Dublinkader (waarnaar verweerder ter zitting heeft verwezen), maar ook breder. Artikel 17 van de Dublinverordening en de nationale wet bieden daartoe ook ruimte.
7.3
In geding zijn de belangen van twee ouders, vier minderjarige kinderen en een grootouder. Een overdracht aan Italië zou betekenen dat zij allen een nieuwe feitelijke en procedurele start zouden moeten maken. Dat zou moeten gebeuren terwijl zij in verschillende posities zitten.
De kinderen hebben inmiddels allemaal de schoolgaande leeftijd. Op de zitting heeft zoon [naam kind 1] ook verteld dat hij in een internationale schakelklas zit en bijna naar het reguliere onderwijs kan. Hij spreekt inmiddels Nederlands en heeft vrienden hier. Op de zitting heeft hij een boekwerk getoond dat zijn leraren en vrienden/klasgenoten voor hem hebben gemaakt.
De rechtbank heeft in dat licht geen twijfel over de stelling van eisers dat de vier kinderen hier intussen geworteld zijn, zich hier ontwikkelen en onderling Nederlands met elkaar spreken.
7.4
De rechtbank acht ook van belang dat er medische problemen spelen bij eiseres 1 en [naam kind 3] . Dat blijkt uit de in beroep overgelegde brief van sociaalpsychiatrisch verpleegkundige S. Dekker van 18 mei 2021 en de eerder bij de aanvraag overgelegde medische verklaring van G.A. de Vries van het Behandel- en Expertisecentrum Jonge Kind. Verweerder heeft hierover ten onrechte gesteld dat niet is aangetoond dat sprake is van medische behandeling. Uit de verklaringen blijkt dat daarvan wel degelijk sprake is. De informatie stelt op zijn minst vraagtekens bij het verantwoord zijn van het alsnog overdragen van hen aan Italië. Daar is door verweerder echter niet inhoudelijk op ingegaan.
Verweerder kan verder het BMA-advies van 23 mei 2019 niet nu zonder meer tegenwerpen ter onderbouwing van de stelling dat de feitelijke overdracht voor [naam kind 3] geen risico in de zin van artikel 3 van het EVRM oplevert.
Tot slot is eiseres 2 inmiddels op leeftijd (66 jaar). Ook gelet daarop is het de vraag in hoeverre het redelijk is van haar nog te vergen in Italië opnieuw te beginnen.
7.5
Verweerders verwijzing naar het kader van de Dublinverordening is dan ook materieel onvoldoende voor het oordeel dat toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening achterwege dient te blijven.
7.6
Gelet op de totale duur van de procedure en het gegeven dat daarbij aan de procedures van eisers door de voorzieningenrechter schorsende werking is verleend, is de rechtbank van oordeel dat eisers thans het voordeel van de twijfel dient toe te komen, en dat nu een inhoudelijke behandeling van de aanvragen van eisers door verweerder aangewezen is te achten. De rechtbank zal de buiten behandelingstellingen dan ook herroepen.
7.7
Ter voorkoming van ongerechtvaardigde verwachtingen bij eisers wijst de rechtbank er wel op dat deze uitspraak
nietbetekent dat verweerder die aanvragen moet inwilligen. Verweerder zal die aanvragen wel op hun inhoudelijke merites dienen te beoordelen.
Conclusie
8. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de bestreden besluiten worden herroepen en dat verweerder op zo kort mogelijke termijn kan beginnen met de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvragen van eisers.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift in drie samenhangende zaken en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- herroept de bestreden besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder de asielaanvragen van eisers inhoudelijk in behandeling dient te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Van 22 mei 2018, 24 mei 2018 en 31 mei 2018.
2.Verordening (EG) 604/2013.
3.Zaaknummer 201805095/1/V3.
4.Niet gepubliceerd.
5.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014 in de zaak van [naam arrest] tegen Zwitserland, 29217/12, gepubliceerd op www.hudoc.echr.coe.int.
6.Zaaknummer 201905869/1/V1, ECLI:NL:RVS:2019:3138.
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.Verdrag inzake de rechten van het kind.
11.Arrest van het EHRM in de zaak [naam arrest] tegen Nederland van 23 maart 2021, gepubliceerd op 15 april 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519, beschikbaar op hudoc.echr.coe.int.
12.Bureau Medische Advisering.
13.Vreemdelingenwet 2000.
14.Verordening (EG) 1560/2003.
15.Zaaknummers NL19.20671 en NL19.20674, niet gepubliceerd.
16.Arrest van het EHRM in de zaak [naam arrest] e.a. tegen Finland van 27 mei 2021, zaaknummer 41100/19, beschikbaar op hudoc.echr.coe.int.