ECLI:NL:RVS:2019:3138

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
201905869/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een gezin met minderjarige kinderen, waarvan één kind van zes jaar oud bijzondere behoeften heeft vanwege klachten gerelateerd aan een posttraumatische stressstoornis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 20 mei 2019 de aanvragen van de vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De rechtbank Den Haag heeft in haar uitspraak van 30 juli 2019 de beroepen van de vreemdelingen gegrond verklaard, de besluiten van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten moet nemen met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. De staatssecretaris betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij onvoldoende heeft vergewist van de beschikbaarheid van passende opvang in Italië. De rechtbank had geoordeeld dat de staatssecretaris individuele garanties had moeten vragen aan de Italiaanse autoriteiten met betrekking tot de medische zorg voor het kind met bijzondere behoeften. De staatssecretaris voert aan dat aanvullende garanties pas nodig zijn wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij in Italië geen toegang heeft tot medische voorzieningen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De rechtbank heeft de passages uit het AIDA-rapport onjuist geïnterpreteerd en de staatssecretaris heeft wel degelijk ingegaan op de relevante informatie. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen.

Uitspraak

201905869/1/V1.
Datum uitspraak: 12 september 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 juli 2019 in zaken nrs. NL19.11691, NL19.11693 en NL19.11695 in het geding tussen:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], mede voor haar minderjarige kinderen, en [vreemdeling 3]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluiten van 20 mei 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 30 juli 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris nieuwe besluiten op de aanvragen neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam, hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Het gaat in deze zaak om een gezin met minderjarige kinderen, waarvan één kind van zes jaar oud bijzondere behoeften heeft wegens klachten die gerelateerd zijn aan een posttraumatische stressstoornis.
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich er onvoldoende van heeft vergewist dat in Italië passende opvang beschikbaar is en dat hij daarom aan de Italiaanse autoriteiten individuele garanties had moeten vragen met het oog op de medische zorg die het onder 1 bedoelde kind behoeft. De rechtbank heeft daarvoor redengevend geacht dat de staatssecretaris niet inhoudelijk is ingegaan op de door de vreemdelingen aangehaalde passages uit het AIDA-rapport "Country Report: Italy, 2018 Update" over het schrappen van psychologische zorg en de beschikbaarheid van medische zorg.
2.1.    De staatssecretaris voert hierover in de enige grief terecht aan dat uit de uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2042, en van 19 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2792, volgt dat aanvullende garanties pas nodig zijn wanneer de desbetreffende vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Italië geen toegang zal hebben tot medische voorzieningen. Voorts voert de staatssecretaris onder verwijzing naar de besluiten van 20 mei 2019 terecht aan dat hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel is ingegaan op de onder 2 bedoelde passages. Verder voert de staatssecretaris terecht aan dat de rechtbank die passages onjuist heeft geïnterpreteerd, nu de passage "The new schemes also omit psychological support (which is maintained only in CPR and hotspots)" niet ziet op de toegang tot noodzakelijk medische zorg, maar op psychologische ondersteuning. Tot slot merkt de staatssecretaris terecht op dat het rapport vermeldt dat de toegang tot medische zorg wettelijk is gegarandeerd, dat asielzoekers adequate toegang tot die zorg hebben en dat daarnaast specialistische zorg voor getraumatiseerde asielzoekers beschikbaar is, zij het in de praktijk beperkt.
De grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling wijst de zaak terug naar de rechtbank om door haar te worden behandeld met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 30 juli 2019 in zaken nrs. NL19.11691, NL19.11693 en NL19.11695;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. De Groot
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2019
210.