ECLI:NL:RBDHA:2021:11429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AWB 20/4633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan over het verzet van een opposante tegen een eerdere uitspraak waarin haar beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposante had beroep ingesteld tegen een beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 3 juni 2020. De rechtbank had op 21 april 2021 geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de opposante haar beroepschrift niet tijdig had voorzien van gronden, ondanks een verzoek om het verzuim te herstellen.

Tijdens de behandeling van het verzet op 15 september 2021 heeft de gemachtigde van de opposante aangevoerd dat de termijnoverschrijding zeer kort was en dat de staatssecretaris niet in zijn belangen was geschaad. De opposante stelde dat de niet-ontvankelijkheidsverklaring leidde tot een onrechtvaardig resultaat, en dat de termijn voor het indienen van de beroepsgronden geen wettelijke termijn was, maar een door de rechtbank geboden termijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden op het kantoor van de gemachtigde geen reden waren om het niet tijdig indienen van de beroepsgronden verschoonbaar te achten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opposante in het verzetschrift niet heeft betwist dat de gronden te laat zijn ingediend. De rechtbank heeft de argumenten van de opposante, waaronder de recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, niet overtuigend geacht en heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. Het verzet is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft beslist dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/4633

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[naam] , te [plaatsnaam] , opposante,

gemachtigde: mr. A. van Rosmalen.

Procesverloop

Opposante heeft tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: de staatssecretaris) van 3 juni 2020 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 21 april 2021 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
De rechtbank heeft het verzet op 15 september 2021 op zitting behandeld. Opposante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens was aanwezig mevrouw [naam] , kantoorgenoot.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat opposante haar beroepschrift, ook na het verzoek na te noemen verzuim te herstellen, niet tijdig heeft voorzien van gronden.
2. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittingsuitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is.
3. Opposante voert aan dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om niet-ontvankelijkheidsverklaring achterwege te laten, gelet op de omvang van de zaak, de zeer korte termijnoverschrijding en de eerdere proceshouding van de staatssecretaris in deze zaak. De staatssecretaris is niet in zijn belang bij een ordelijk procesverloop geschaad. Tevens stelt opposante zich op het standpunt dat de niet-ontvankelijkheidsverklaring leidt tot een uiterst onevenredig en onrechtvaardig resultaat. In dit verband wijst opposante er op dat de termijn voor het indienen van de beroepsgronden geen wettelijke termijn betreft, maar een door de rechtbank zelf geboden termijn. Opposante voert verder aan dat het verzoek om de redelijke termijn met één dag te verlengen op grond van artikel 5 van de Tijdelijke regeling bestuursrecht (Trb) ten onrechte is afgewezen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van opposante toegelicht dat het kantoor was overgestapt op een ander computersysteem en dat de agenda zo was ingesteld dat de week op zondag begon, de termijn is verkeerd in het systeem gezet. Tevens heeft de gemachtigde gewezen op een recente uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: Raad) in het kader van ontvankelijkheidstermijnen, waarin is bepaald dat deze termijnen niet van openbare orde zijn.
4. De rechtbank stelt vast dat opposante in het verzetschrift niet heeft betwist dat de gronden van beroep te laat zijn ingediend. De omstandigheden op het kantoor van de gemachtigde van opposante zijn, hoe betreurenswaardig ook, echter geen reden om het niet tijdig indienen van de beroepsgronden verschoonbaar te achten. Het is immers de verantwoordelijkheid van (de gemachtigde van) opposante om tijdig de beroepsgronden in te dienen. Ook de omvang van de zaak, de zeer korte termijnoverschrijding en de proceshouding van de staatssecretaris zijn geen reden om het niet tijdig indienen van de beroepsgronden verschoonbaar te achten. De rechtbank heeft verder in haar uitspraak van 21 april 2021 terecht het uitstelverzoek van opposante niet ingewilligd, omdat het verzoek niet tijdig is gedaan. Dat de termijn voor het indienen van de beroepsgronden geen wettelijke termijn is laat voorts onverlet dat het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk kan worden verklaard indien het beroepschrift geen gronden bevat, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen. Opposante is in de onderhavige zaak een verzuimtermijn geboden voor het indienen van gronden.
5. Het beroep van opposante op de recente uitspraak [1] van de Raad leidt tevens niet tot een ander oordeel. Deze zaak betreft geen vergelijkbaar geval. De Raad heeft in deze zaak bepaald dat zij voortaan het uitganspunt hanteert dat de bestuursrechter de tijdigheid van bezwaar niet ambtshalve behoort te beoordelen. Dit betekent dat de rechtbank het bij het bestuursorgaan ingediende bezwaar niet ambtshalve wegens termijnoverschrijding alsnog niet-ontvankelijk mag verklaren. Daar is in dit geval geen sprake van, aangezien het beroep niet-ontvankelijk is verklaard doordat de beroepsgronden de rechtbank niet tijdig hebben bereikt.
6. In wat opposante heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 21 april 2021. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, op 13 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
Griffier Rechter
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Van 9 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1500.