ECLI:NL:RBDHA:2021:11417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2021
Publicatiedatum
20 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 9482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag duurzaam verblijf en rechtmatigheid verblijf van een EU-burger

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een document ‘duurzaam verblijf’ door een Roemeense burger. De eiser had op 31 januari 2020 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van het besluit van 9 april 2020, waarin werd vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had gehad. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het besluit van 9 april 2020 niet-ontvankelijk was, omdat er geen beslissing op bezwaar was genomen. Echter, het beroep tegen het bestreden besluit werd gegrond verklaard, omdat de staatssecretaris niet alle ingediende stukken van eiser had betrokken bij de beoordeling van zijn aanvraag. Tevens werd vastgesteld dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiser vergoedde. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige besluitvorming en het betrekken van alle relevante informatie in het kader van aanvragen voor verblijfsdocumenten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/9482
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1981, van Roemeense nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. A. Duisterwinkel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 december 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 22 december 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juni 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig D.G. Schoemaker-Tunariu, tolk in de Roemeense taal. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in Nederland heeft verbleven, heeft duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Eiser is burger van de Unie en beoogt met zijn aanvraag van 31anuari 2020 een duurzaam verblijfsrecht te verkrijgen in Nederland.
2.1
Omdat verweerder een melding heeft gekregen dat eiser sinds 18 januari 2019 een bijstandsuitkering ontvangt, is een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van eisers verblijf in Nederland. Eiser stond van 3 tot 9 februari 2015 en daarna weer sinds
18 januari 2019 ingeschreven in de Basisregistratie personen in Nederland. Omdat hij langer dan zes maanden afwezig is geweest in Nederland, is eisers verblijfsrecht op grond van artikel 8.17, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) vanaf
18 januari 2019 beoordeeld. Uit Suwinet is gebleken dat eiser in de periode van
1 september 2016 tot 31 oktober 2016 en van 8 oktober 2018 tot 18 januari 2019 inkomsten uit arbeid heeft verworven, maar deze worden gelet op het voorgaande bij de beoordeling door verweerder buiten beschouwing gelaten. Verder blijkt uit Suwinet dat vanaf 18 januari 2019 geen sprake is geweest van reële en daadwerkelijke arbeid. Evenmin is gebleken dat eiser arbeid als zelfstandige heeft verricht, rechtmatig verblijf heeft (gehad) als werkzoekende of voldoende middelen heeft gehad om van te leven. Volgens verweerder kan eiser gelet op het voorgaande niet als economisch actieve dan wel economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan worden aangemerkt en heeft eiser dus geen rechtmatig verblijf in Nederland. De door verweerder vervolgens gemaakte belangenafweging valt in eisers nadeel uit. Hij heeft namelijk het overgrote deel van zijn leven buiten Nederland doorgebracht en gelet op zijn korte verblijf in Nederland, zijn de banden met Nederland niet dusdanig sterk dat op grond daarvan verblijf moet worden toegestaan. Omdat eiser verder niet heeft gereageerd op het uitgebrachte voornemen van 1 juli 2019, waarin hem een aantal specifieke vragen zijn gesteld, is volgens verweerder niet gebleken dat er omstandigheden zijn waardoor hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.
2.2
Vervolgens heeft verweerder in een besluit van 9 april 2020 vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12 van het Vb (hierna: het besluit geen rechtmatig verblijf).
2.3
Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser om een document ‘duurzaam verblijf’ afgewezen. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar het besluit geen rechtmatig verblijf, op het standpunt dat niet is gebleken dat eiser vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
3. Eiser heeft bij brief van 16 april 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In dit bezwaar schrijft hij dat hij sinds 2009 in Nederland verblijft, dakloos is geweest, kort heeft gewerkt en verder altijd op zoek is geweest naar werk. Hij heeft altijd in zijn eigen levensonderhoud kunnen voorzien. In het bezwaar geeft eiser, onder verwijzing naar een verzendbevestiging van PostNL met het postadres van verweerder in Ter Apel van
9 juli 2019, aan dat hij wel degelijk heeft gereageerd op het voornemen van 1 juli 2019.
4. In het bestreden besluit handhaaft verweerder de afwijzing van eisers aanvraag om een document ‘duurzaam verblijf’ en verklaart verweerder eisers bezwaar kennelijk ongegrond. Volgens verweerder houdt de door eiser overgelegde verzendbevestiging van PostNL geen direct verband met de aanvraagprocedure omdat deze dateert van 9 juli 2019 en de aanvraag pas op 31 januari 2020 is ingediend. Eiser heeft de voorliggende aanvraagprocedure verward met de separate procedure in het kader van het besluit geen rechtmatig verblijf. Het ingediende bezwaar leidt niet tot een ander besluit op de aanvraag omdat het een herhaling van zetten betreft en eiser daarmee nog steeds niet heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Beroep tegen het besluit geen rechtmatig verblijf
5.1
Eiser voert allereerst aan dat zijn beroep zowel betrekking heeft op het besluit geen rechtmatig verblijf als het bestreden besluit over de afwijzing van zijn aanvraag om een document ‘duurzaam verblijf’.
5.2
De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen het besluit geen rechtmatig verblijf niet-ontvankelijk. Omdat verweerder vindt dat het bezwaar van eiser van 16 april 2020 niet is gericht tegen het besluit geen rechtmatig verblijf, heeft verweerder in dat verband geen beslissing op bezwaar genomen, zodat de rechtbank geen besluit heeft voorliggen waarvan de rechtmatigheid getoetst kan worden. Dat eiser meent dat hij met zijn bezwaar van
16 april 2020 tevens bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit geen rechtmatig verblijf, maakt het voorgaande niet anders. Het ligt op de weg van eiser om verweerder op grond van artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht te bewegen een besluit op dit gestelde bezwaar te nemen. Op dat moment kan de vraag aan de orde komen of eiser al dan niet bezwaar heeft ingediend tegen het besluit geen rechtmatig verblijf.
Beoordeling van het bestreden besluit over de afgewezen aanvraag duurzaam verblijf
6.1
Eiser voert aan dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat hij zich pas (weer) in 2019 in Nederland heeft gevestigd. Verweerder heeft nagelaten de door eiser opgestuurde antwoorden op de vragen uit de bijlage bij het voornemen van 1 juli 2019, [1] te betrekken, evenals de bij die antwoorden overgelegde onderbouwende stukken. Ook in beroep heeft eiser nog een aantal stukken overgelegd, waaronder een verklaring van de Regenbooggroep van 5 november 2020 waarin staat dat eiser sinds 3 november 2010 gebruik heeft gemaakt van de daklozenvoorziening.
6.2
Verweerder heeft op de zitting erkend dat de stukken die eiser op 9 juli 2020 heeft ingediend, ten onrechte niet zijn betrokken in het bestreden besluit. Dit levert een motiveringsgebrek op, zodat het beroep om die reden gegrond is en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder heeft de rechtbank op de zitting evenwel verzocht de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten omdat verweerder op de zitting alsnog gemotiveerd op de door eiser overgelegde stukken is ingegaan. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
6.3
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 juli 2019 [2] betoogt eiser dat hij in de periode van 2007 tot aan februari 2019 steeds over voldoende inkomsten heeft beschikt. Hij heeft geen enkel beroep gedaan op het sociale bijstandsstelsel en hij heeft zichzelf altijd kunnen onderhouden. Op de zitting is – naast het hiervoor genoemde motiveringsgebrek – door verweerder ook erkend dat dit betoog van eiser in het bestreden besluit onvoldoende, althans niet deugdelijk gemotiveerd, is betrokken. Volgens voornoemde uitspraak van de Afdeling is de gestelde omstandigheid dat eiser nooit een beroep op het sociale bijstandsstelsel heeft gedaan, een zelfstandig onderdeel bij de beantwoording van de vraag of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan. Het enkele standpunt van verweerder dat de omstandigheid dat de vreemdeling nooit een beroep heeft gedaan op het sociale bijstandsstelsel, niet maakt dat hij heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te hebben beschikt, is volgens de rechtbank onvoldoende. Eiser heeft immers gesteld en daarvan ook enige stukken overgelegd, dat hij als dakloze in zijn onderhoud heeft kunnen voorzien door het verkopen van de Straatkrant en door het met enige regelmaat verrichten van werkzaamheden als uitzendkracht. Verweerder had één en ander bij zijn beoordeling moeten betrekken en in ogenschouw moeten nemen dat ook sprake kan zijn van voldoende middelen van bestaan wanneer geringe middelen tegenover structureel lage uitgaven staan, juist omdat eiser geen beroep heeft gedaan op het sociale bijstandsstelsel. Gelet hierop had het eveneens op de weg van verweerder gelegen om eiser te horen in de bezwaarfase.
6.4
Gelet op de aard van de geconstateerde motiveringsgebreken en de schending van de hoorplicht, dient verweerder nader onderzoek te doen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
Conclusie
7.1
Voor zover het beroep gericht is tegen het besluit geen rechtmatig verblijf, is dit beroep niet-ontvankelijk.
7.2
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 748,-, en een wegingsfactor 1).
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit geen rechtmatig verblijf niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Doets, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.A. Knikkink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

Voetnoten

1.Zoals uitgebracht in de procedure met betrekking tot het besluit geen rechtmatig verblijf.