Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Het procesverloop in het verzoek en het tegenverzoek
2.De feiten in het verzoek en het tegenverzoek
Sorry [werkneemster] ik wil je maandag spreken zo gaat het niet”
De laatste tijd heb ik van mijn kant laten weten dat ik met de voortgang van diverse zaken niet blij ben zoals dit verloopt. Vanaf maart jl. waarbij de coronacrisis zijn intrede had, was het logisch dat kantoorwerk werd vermeden en beperkt. Echter is het sindsdien bij hooguit een halve dag in de week aanwezigheid gebleven. Meerdere keren is het uitvoeren afgesproken managementtaken niet tot uitvoer gekomen en met cliënten werd aantoonbaar niet gecommuniceerd, terwijl ik daar expliciet wel om had gevraagd. In juli jl. is bij een telefonische discussie de verbinding van jou kant verbroken en heb je je ziekgemeld. Sindsdien is er radiostilte.
(…) Hierna is gebleken dat de taken als kwaliteitsmanager niet volgens planning en afspraken zijn opgevolgd met als schade de genoemde certificeringskosten. Omdat de functie van manager en kwaliteitsmanager op dit moment niet gecontinueerd en opgevolgd kunnen worden, heb ik derhalve voor de continuïteit van de onderneming moeten besluiten je per direct uit deze functies te zetten en een andere invulling te doen.
(…) Ik ontving van cliënte bijgaand advies van de bedrijfsarts. Het lijkt wat beter te gaan met uw cliënte, wat heugelijk nieuws is. De bedrijfsarts acht uw cliënte in staat om passend werk te verrichten “buiten de invloedssfeer van” [naam B.V.] , gedurende tien uren per week minus de mediation tijd. De bedrijfsarts lijkt er daarbij van uit te gaan dat daarvoor dan maar drie tot vier uur overblijft, maar u en ik weten dat de mediation niet zoveel tijd benut. Cliënte stelt dan ook voor dat uw cliënte acht uur per week passend werk verricht.
(…) Uw cliënte heeft mijn cliënte een bericht gestuurd waarin zij meldt dat zij volledig arbeidsongeschikt is.
In de werkwijzer Poortwachter staat dat zodra er geen zicht (meer) bestaat op een structurele hervatting binnen de eigen organisatie, er een adequaat tweede-spoortraject dient te worden gestart om de hervattingskansen van de arbeidsongeschikte werknemer zo veel mogelijk te vergroten.
3.Het verzoek
4.Het verweer en het tegenverzoek
5.De beoordeling
NJ2017/203, rov. 3.15-3.19 (
Mediant)) en 16 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2018:182, rov. 3.4.2-3.4.4 (
Decor)) heeft beslist dat (1) als uitgangspunt moet worden aanvaard dat de wettelijke bewijsregels van overeenkomstige toepassing zijn in procedures strekkende tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst en dat (2) de toepasselijkheid van de wettelijke bewijsregels meebrengt dat de werkgever de aan zijn ontbindingsverzoek ten grondslag liggende feiten en omstandigheden zal moeten stellen en, bij voldoende gemotiveerde betwisting door de werknemer, zal moeten bewijzen.
Kamerstukken II2013/2014, 33818, nr. 3, p. 34).
voor het overige van de inzetbare uren (ong. 3-4 per week) start op in passend werk buiten de invloedssfeer van de werkgever” wat zou kunnen op basis van detachering, aldus de bedrijfsarts in zijn advies. [naam B.V.] legt vervolgens zonder enig overleg de verplichting op aan [werkneemster] om iedere vrijdag twee sollicitaties aan te leveren waaruit blijkt dat zij zich heeft ingespannen om passend werk te vinden voor 8 uur per week, bij gebreke waarvan een loonstop zal worden opgelegd. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [naam B.V.] hiermee het conflict tussen partijen nog verder op de spits gedreven en getuigt ook dit handelen van [naam B.V.] van slecht werkgeverschap. Daar komt nog bij dat niet gebleken is dat [naam B.V.] het laatste advies van de bedrijfsarts van 18 maart 2021 om een onafhankelijk re-integratiebureau in te schakelen en de re-integratie in het tweede spoor in te zetten, heeft opgevolgd. [naam B.V.] stelt dat zij een re-integratiebedrijf heeft ingeschakeld, maar heeft deze stelling in het geheel niet onderbouwd. Ook uit het deskundigenoordeel van 28 maart 2021 blijkt dat [werkneemster] voldoende doet aan re-integratie en dat [naam B.V.] geen re-integratiebedrijf heeft ingeschakeld. Dat dat wel is gebeurd is dan ook niet gebleken. [naam B.V.] heeft dan ook niet voldaan aan haar re-integratieverplichtingen en heeft daarmee ernstig verwijtbaar gehandeld. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [naam B.V.] de uit de arbeidsovereenkomst voorvloeiende verplichtingen grovelijk heeft geschonden en dat de arbeidsverhouding uiteindelijk door toedoen van [naam B.V.] onherstelbaar verstoord is geraakt. [werkneemster] wordt daarom gevolgd in haar stelling dat [naam B.V.] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van artikel 7:671b lid 9, onderdelen a en c, BW.
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Uit het
New Hairstyle-arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187) volgt evenwel dat dit niet hoeft te betekenen dat de gevolgen van een beëindiging van het dienstverband bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding geen rol mogen spelen in een geval waarin de wet een werknemer een aanspraak geeft op zo'n vergoeding omdat de werkgever een ernstig verwijt kan worden gemaakt van de reden dat de arbeidsovereenkomst eindigt. Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, dan dient de werknemer hiervoor volgens de wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van de werkgever te voorkomen. Bij de begroting van de billijke vergoeding komt het aan op alle omstandigheden van het geval.