ECLI:NL:RBDHA:2021:1133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
09-258572-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van bedrijfsinbraak met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 9 februari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een bedrijfsinbraak. De verdachte, geboren op een onbekende datum en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L. Windhorst. De officier van justitie, mr. E.J. van Drongelen, eiste een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en vorderde de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen. De verdachte werd beschuldigd van het stelen van een kluis met inhoud, voertuigen en telefoons, en het verbergen van de herkomst van deze goederen.

Tijdens de zitting op 26 januari 2021 werd het bewijs besproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit had begaan, namelijk diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf werd verkregen door middel van braak en valse sleutels. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en meldplicht.

Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen besproken. De rechtbank verklaarde de vorderingen van twee benadeelde partijen niet-ontvankelijk wegens onvoldoende onderbouwing, maar kende een schadevergoeding van € 1.552,65 toe aan de derde benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf 15 oktober 2020. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade en legde hem de verplichting op tot betaling aan de Staat. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/258572-20 en 09/809534-17 (tul) en 09/817041-19 (tul)
Datum uitspraak: 9 februari 2021
Tegenspraak

Verkort vonnis

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 januari 2021.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L. Windhorst, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. E.J. van Drongelen heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, met uitzondering van de diefstal van een geldbedrag van € 23.000. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorbracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vorderingen tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraffen opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van 30 maart 2018 met parketnummer 09-809534-17, te weten een gevangenisstraf van vijf maanden, en opgelegd bij vonnis van de politierechter van 14 mei 2019 met parketnummer 09-817041-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. In subsidiaire zin heeft zij verzocht aan de verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de duur van het al ondergane voorarrest, aangevuld met een geheel voorwaardelijke straf waaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden kunnen worden verbonden.
De raadsvrouw heeft verzocht de vorderingen tot tenuitvoerlegging af te wijzen dan wel de proeftijd daarvan te verlengen.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsvrouw primair verzocht om afwijzing, subsidiair om niet-ontvankelijkverklaring en meer subsidiair om matiging van de vorderingen.

De tenlasteleggingAan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks in de periode tussen 14 oktober en 15 oktober 2020 te Leiderdorp, althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- een kluis met inhoud, ten minste bestaande uit een geldbedrag van ongeveer EUR 23.000 en een diploma;
- één of meerdere voertuigen bestaande uit een Opel Corsa ( [kenteken 1] ), een Volkswagen Golf ( [kenteken 2] ) en/of een Fiat Punto ( [kenteken 3] );
- één of meerdere telefoons bestaande uit een iPhone 8 en/of een iPhone 6, inclusief hoesje met rijbewijs en APK keuringspas;
- één of meerdere autosleutels;
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [bedrijf] en/of [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl de verdachte(n) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming, een valse sleutel;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks op 15 oktober 2020, te Sassenheim en/of te Voorhout, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van één of meerder voorwerpen, zijnde een (i) Volkswagen Golf ( [kenteken 2] ) en/of (ii) één of meerdere sleutels,
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp is/zijn en/of
- dit voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp, onmiddellijk of middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.

De bewijsmiddelen

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de inhoud van de bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat de verdachte:
omstreeks15 oktober 2020 te Leiderdorp tezamen en in vereniging met een ander
- een kluis met inhoud, ten minste bestaande uit een diploma;
- een Opel Corsa ( [kenteken 1] ), een Volkswagen Golf ( [kenteken 2] ) en een Fiat Punto ( [kenteken 3] );
- een iPhone 8 en een iPhone 6, inclusief hoesje met rijbewijs en APK keuringspas;
- meerdere autosleutels;
dieaan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde
n, heeft weggenomen
met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen terwijl de verdachten zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
hebbenverschaft en die weg te nemen goederen onder
hunbereik
hebbengebracht door middel van braak en een valse sleutel.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging

Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een inbraak in een garagebedrijf, waarbij zij onder andere een kluis en 13 autosleutels hebben weggenomen. Vervolgens hebben zij, op verschillende momenten gedurende de nacht, met de in de garage bemachtigde sleutels drie bij de garage gestalde auto’s gestolen. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen. Daarnaast heeft hij overlast en financiële schade veroorzaakt voor de betrokkenen. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten gevoelens van angst en onrust veroorzaken in de maatschappij. De verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte van 29 december 2020 blijkt dat hij in de afgelopen jaren meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten en andere feiten. De hem opgelegde, deels voorwaardelijke gevangenisstraffen hebben hem kennelijk niet ervan weerhouden het onderhavige feit, nota bene gedurende twee bij die veroordelingen vastgestelde proeftijden, te plegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 22 januari 2021. De reclassering ziet op meerdere gebieden problematiek. De verdachte heeft geen stabiele dagbesteding, geen stabiele huisvesting, schulden, vermoedelijk een negatief sociaal netwerk en problemen met cannabisgebruik. Ook worden problemen gezien op het gebied van psychosociaal functioneren. Ondanks reclasseringstoezicht en ambulante behandeltrajecten de afgelopen jaren, is het gedrag van de verdachte onveranderd gebleven. Hoewel de reclassering bij de verdachte motivatie ziet om tot een gedragsverandering te komen, lijkt hij over onvoldoende vaardigheden te beschikken om deze te kunnen bewerkstelligen. De reclassering adviseert in dit verband om de verdachte te plaatsen in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, waar hij intensief zal worden begeleid bij het vormgeven en opbouwen van zijn leven. Voorts wordt geadviseerd om aan een voorwaardelijk strafdeel een meldplicht, het meewerken aan middelencontrole en een contactverbod met de medeverdachte te verbinden. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard zich aan deze voorwaarden te zullen houden.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS als uitgangspunt genomen. Als - zoals in dit geval - sprake is van meer dan één keer recidive ter zake van soortgelijke strafbare feiten, geldt voor een bedrijfsinbraak als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. De rechtbank ziet echter aanleiding de hierna te noemen, hogere gevangenisstraf op te leggen. Zij betrekt daarbij ten eerste de geraffineerde werkwijze van de verdachte en zijn mededader, waarbij zij eerst ’s nachts in het garagebedrijf hebben ingebroken en onder meer dertien autosleutels hebben weggenomen, waarna zij gedurende de nacht met behulp van die sleutels achtereenvolgens meerdere auto’s hebben weggenomen, met voor diverse benadeelden veel schade en praktisch ongemak tot gevolg. Ten tweede betrekt de rechtbank daarbij dat de verdachte blijkens zijn strafblad niet alleen meermalen onherroepelijk voor vermogensdelicten is veroordeeld, maar ook meerdere keren voor andersoortige feiten. De rechtbank zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, teneinde intensieve begeleiding mogelijk te maken en de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan.

De vordering van de benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde partij [benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.725,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade aan de bij de inbraak weggenomen Volkswagen Golf van de benadeelde partij, waardoor de waarde van die auto met genoemd bedrag zou zijn verminderd.
De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering met bijlage niet duidelijk wordt dat de gestelde schade is geleden door het bewezenverklaarde feit, omdat niet kan worden vastgesteld in welke staat de auto zich bevond vóór de diefstal. De vordering is hierdoor onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen en kon niet om een toelichting worden gevraagd. Hem de gelegenheid geven de vordering nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 4.387,78, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade. Het gaat kort gezegd om blikschade aan de bij de inbraak weggenomen auto van de benadeelde partij en om allerlei gereedschappen, twee zonnebrillen, een koptelefoon, kleding en fitnessartikelen, die tijdens de diefstal in de auto zouden hebben gelegen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de vordering met bijlagen onvoldoende duidelijk wordt dat de gestelde schade is geleden door het bewezenverklaarde feit, omdat niet kan worden vastgesteld in welke staat de auto zich bevond vóór de diefstal. Verder houdt de zich in het dossier bevindende aangifte door de benadeelde partij van diefstal van zijn auto niet in dat ook de in de vordering genoemde voorwerpen zijn gestolen. De vordering is hierdoor onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen en kon niet om een toelichting worden gevraagd. Hem de gelegenheid geven de vordering nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij zal worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 19.264,98, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, vanwege (i) omzetverlies in verband met de tijdelijke sluiting van het garagebedrijf (€ 17.090), (ii) de reparatie van de bij de inbraak beschadigde deur (€ 1.450), (iii) de aanschaf van een nieuwe reserve-autosleutel (€ 117,33), (iv) een gestolen iPhone 8 (€ 505), (v) een gestolen kassalade (€ 37) en (vi) de kosten voor een nieuw rijbewijs en een APK-keuringspas (€ 65,65).
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de onder ii, v en vi genoemde posten is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en door de verdachte niet gemotiveerd betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van de gevorderde bedragen.
Ten aanzien van de overige posten is uit de vordering met bijlagen onvoldoende duidelijk geworden dat de gestelde schade is geleden door het bewezenverklaarde feit. Dit deel van de vordering is hierdoor onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij is niet ter terechtzitting verschenen en kon niet om een toelichting worden gevraagd. Hem de gelegenheid geven de vordering nader te onderbouwen, zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.552,65, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 oktober 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Nu de verdachte jegens de benadeelde naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit wordt veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.552,65, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [benadeelde 3] .

De vorderingen tenuitvoerlegging

Parketnummer 09/809534-17
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank te Den Haag d.d. 30 maart 2018, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, en die vervolgens met een jaar is verlengd bij vonnis van de politierechter d.d. 14 mei 2019, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Parketnummer 09/817041-19
De rechtbank acht ook termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 14 mei 2019, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse sleutels, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
4 (vier) maanden,
niet zal worden tenuitvoergelegdonder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, [adres] , op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht, verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten ’s Heeren Loo, Middin of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering en zich houdt aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan urinecontroles om zicht te krijgen op het gebruikt van cannabis en dit gebruik te reguleren, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 2] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [benadeelde 3]deels toe tot een bedrag van
€ 1.552,65en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2020 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [benadeelde 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.552,65, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2020 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [benadeelde 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat de
benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde 1] , begroot op nihil;
bepaalt dat de
benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij [benadeelde 2] , begroot op nihil;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Den Haag d.d. 30 maart 2018, gewezen onder parketnummer 09/809534-17, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) maanden;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 14 mei 2019, gewezen onder parketnummer 09/817041-19, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.R. van Hattum, voorzitter,
mr. M.P.M. Loos, rechter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Klein, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2021.
Mr. W.R. van Hattum is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.