In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser, een Syrische nationaliteit houder, voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 15 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser internationale bescherming geniet in Roemenië, zoals vastgesteld in Eurodac. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.
De rechtbank heeft de zaak op 8 september 2021 behandeld en vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij niet kan terugkeren naar Roemenië. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris onzorgvuldig had gehandeld door een voornemen te nemen voordat hij de gelegenheid had gekregen om correcties en aanvullingen in te dienen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser voldoende gelegenheid had gekregen om zijn zienswijze te geven en dat de staatssecretaris de correcties had betrokken in zijn besluitvorming.
Eiser stelde verder dat de situatie voor statushouders in Roemenië zo slecht is dat hij niet kan voorzien in zijn basisbehoeften. De rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat het aan eiser was om aan te tonen dat Roemenië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiser slaagde hier niet in, en de rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.