ECLI:NL:RBDHA:2021:11306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2021
Publicatiedatum
16 oktober 2021
Zaaknummer
C/09/611506 FA RK 21-3023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op basis van de Wet forensische zorg en Wet zorg en dwang

Op 7 mei 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf verleend aan een cliënt, geboren in 1986, die momenteel verblijft in een penitentiaire inrichting. Dit verzoek is ingediend door de officier van justitie op 26 april 2021, met als doel de cliënt te beschermen tegen ernstig nadeel dat kan voortvloeien uit zijn psychische en verstandelijke beperkingen. Tijdens de mondelinge behandeling op dezelfde dag waren de cliënt, zijn raadsvrouw en de officier van justitie aanwezig. De raadsvrouw heeft zich verzet tegen het verzoek, stellende dat de cliënt al lange tijd in voorarrest zit en dat er minder ingrijpende alternatieven beschikbaar zijn. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de opname noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen, gezien de lichte verstandelijke beperking van de cliënt en de psychische stoornissen die hij vertoont. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het risico op ernstig nadeel te mitigeren, en dat eerdere pogingen tot ambulante begeleiding niet succesvol zijn geweest. De rechterlijke machtiging is verleend voor een periode van zes maanden, met onmiddellijke uitvoerbaarheid, en moet binnen vier weken worden uitgevoerd. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier, en er staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Afdeling Strafrecht
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf (artikel 2.3, tweede lid, Wet forensische zorg (Wfz) jo. art. 24 Wet zorg en dwang (Wzd))
Rekestnummer: C/09/611506 FA RK 21-3023
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 7 mei 2021 betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 Wzd, ten aanzien van:
[de man]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [woonplaats]
thans verblijvende in Penitentiaire Inrichting [verblijfplaats] ,
bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Arkema-Hummel,
hierna te noemen: cliënt.

1.Procesverloop

1.1.
De officier van justitie heeft verzocht een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van cliënt te verlenen. Dit verzoekschrift is op 26 april 2021 bij de rechtbank binnengekomen. Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de politiegegevens en de strafvorderlijke en justitiële gegevens van cliënt, die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van het ernstig nadeel;
  • de medische verklaring;
  • het advies van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ);
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 7 mei 2021 in het gebouw van de rechtbank Den Haag.
1.3.
Ter zitting zijn aanwezig en worden gehoord:
  • cliënt;
  • de raadsvrouw van cliënt;
  • de officier van justitie.

2.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht een rechterlijke machtiging te verlenen tot de opname en het verblijf van cliënt. Ten aanzien van de criteria en de duur van de rechterlijke machtiging heeft de officier van justitie verwezen naar het verzoekschrift.

3.Standpunt van cliënt

De advocaat van cliënt heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Het toewijzen van het verzoek is onwenselijk en onbillijk. Zij heeft daartoe ten eerste aangevoerd dat de verdachte al bijna een half jaar in voorarrest zit in een penitentiair psychiatrisch centrum (hierna PPC). Als cliënt vervolgens een half jaar wordt opgenomen in een instelling, dan zal hij dus in totaal maar liefst een jaar lang de consequenties moeten ondergaan van het strafbare feit dat hij heeft gepleegd. Ten tweede heeft zij aangevoerd dat er minder ingrijpende alternatieven zijn. Ten derde betwist zij dat de medische verklaring de actuele situatie weergeeft, omdat deze verklaring bijna drie maanden geleden is opgemaakt. Daarbij is cliënt het niet eens met de diagnose verstandelijke beperking. Ten slotte heeft zij aangevoerd dat er geen kans is op ernstig nadeel. Dit nadeel zou alleen plaatsvinden in de huiselijke situatie. Er is niets bekend over de nadelige situatie die zou hebben plaatsgevonden in het half jaar dat de verdachte in de PPC verblijft.

4.Beoordeling

4.1.
Uit de overgelegde stukken en naar aanleiding van het verhandelde ter zitting is gebleken dat cliënt zich verzet tegen de opname en het verblijf. De opname en het verblijf is dan ook onvrijwillig.
4.2.
Cliënt lijdt aan een lichte verstandelijke beperking gepaard gaande met een psychische stoornis, in de vorm van een beperkte impulscontrole, agressieregulatie en alcoholafhankelijkheid. Daarnaast is er sprake van een ouder-kind-relatieprobleem.
4.3.
Deze verstandelijke handicap en psychische stoornis leiden tot ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of aanzienlijk risico op:
ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische, maatschappelijke teloorgang en
de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
4.4.
Om ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden is de opname en het verblijf noodzakelijk.
4.5.
De opname en het verblijf is ook geschikt om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
4.6.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
4.7.
Wat namens en door cliënt als verweer is aangevoerd, maakt dit niet anders. Uit het CIZ-advies blijkt dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. In het verleden zijn reeds minder ingrijpende mogelijkheden, als ambulante begeleiding en vrijwillige opname, ingezet, zonder het gewenste resultaat. Cliënt weigerde behandeling en begeleiding of onttrok zich aan de behandeling of begeleiding. Cliënt heeft in de strafzaak de kans gehad om te worden opgenomen in een kliniek. Dit was één van de voorwaarden die werden gesteld bij het schorsen van de voorlopige hechtenis van cliënt. Omdat hij niet aan die voorwaarde wilde meewerken is de schorsing niet ingegaan. Hieruit blijkt des te meer dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn. Ook uit de medische verklaring volgt dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn, omdat er vrijwel zeker een terugval in alcoholgebruik zou plaatsvinden indien wordt volstaan met alleen een ambulante behandeling, met uiteindelijk gevaar voor letsel voor derden.
Uit het CIZ-advies blijkt dat opname en verblijf noodzakelijk en geschikt is om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. Cliënt heeft ondersteuning en begeleiding nodig, aangeboden op zijn niveau van functioneren. Daarnaast is een stabiele woonsituatie noodzakelijk. Momenteel ontbreekt het cliënt daaraan en heeft hij geen steunend netwerk, werk of zinvolle dagbesteding. In het Pro Justitia rapport wordt bovendien aangegeven dat het risico op nieuw gewelddadig gedrag hoog is. Dat er het laatste half jaar gedurende de detentie van cliënt in de PPC geen nadelige situatie heeft plaatsgevonden en dat ernstig nadeel alleen bestaat in de huiselijke situatie doet hier niet aan af. Zonder het toewijzen van de rechterlijke machtiging zal cliënt juist weer in die huiselijke situatie belanden, waardoor de kans op ernstig nadeel bijzonder groot is.
4.8.
De rechtbank komt tot de conclusie dat is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wet zorg en dwang. De rechterlijke machtiging tot opname en het verblijf zal dan ook worden verleend.
4.9.
De rechterlijke machtiging zal worden verleend voor de hieronder vermelde duur.

5.Beslissing

De rechtbank:
wijst toehet verzoek van de officier van justitie en
verleent een rechterlijke machtiging tot opname en verblijfvan
[de man]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] .
Deze rechterlijke machtiging wordt verleend voor een periode van
6 maanden.
Deze rechterlijke machtiging is bij voorraad uitvoerbaar. De machtiging is geldig vanaf dagtekening en moet binnen vier weken ten uitvoer worden gelegd.
Deze machtiging is op 7 mei 2021 gegeven door
mr. F.X. Cozijn, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. A.J. van der Ven rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Scholten, griffier,
en op 21 mei 2021 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Deze beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Tegen de beschikking van deze rechtbank staat voor verzoeker beroep in cassatie bij de Hoge Raad open,
in te stellen door een advocaat middels het indienen van een verzoekschrift bij de griffie van de Hoge Raad,
binnen drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking.