Uitspraak
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
17 december 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de verzoeker, aangeduid als betrokkene, in beroep ging tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 7 mei 2021 een machtiging tot opname en verblijf verleend op verzoek van de officier van justitie, maar betrokkene stelde dat de officier niet had voldaan aan de verplichting om te onderzoeken of hij een wettelijk vertegenwoordiger had. De Hoge Raad oordeelde dat de officier van justitie, op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd), verplicht is om na te gaan of er een wettelijk vertegenwoordiger is en zo nodig de procedure voor het aanwijzen van een wettelijk vertegenwoordiger te starten. De Hoge Raad concludeerde dat de rechtbank niet verplicht was om te onderzoeken of de officier aan deze verplichtingen had voldaan, omdat dit geen voorwaarde was voor het verlenen van de machtiging. De belangen van betrokkene worden gewaarborgd door de verplichting voor de rechter om een advocaat aan betrokkene toe te voegen. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waarmee de beschikking van de rechtbank in stand bleef.