ECLI:NL:RBDHA:2021:11228

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.12541 en NL20.12542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Dublinverordening en de belangen van minderjarige kinderen in asielprocedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 oktober 2021, zijn eisers, een gezin met minderjarige kinderen, in beroep gegaan tegen de besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt dat de door eisers overgelegde informatie onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de asielprocedure, opvangvoorzieningen of leefomstandigheden in Italië sinds eerdere arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zodanig zijn verslechterd dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in redelijkheid op het interstatelijk vertrouwensbeginsel heeft kunnen baseren, wat inhoudt dat men ervan uitgaat dat Italië de asielverzoeken op een adequate manier zal behandelen. De rechtbank heeft ook de belangen van de minderjarige kinderen van eisers in de afweging betrokken, maar concludeert dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat de overdracht van eisers naar Italië onevenredig hard zou zijn. De rechtbank verklaart de beroepen van eisers ongegrond en bevestigt dat de belangen van de kinderen niet in het gedrang komen door de overdracht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.12541 en NL20.12542

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaken tussen

[eisers], eisers,

mede namens hun minderjarige kinderen,
[minderjarige] en [minderjarige],
V-nummers: [nummer] en [nummer], [nummer], [nummer],
(gemachtigde: mr. B.H. Werink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Dalhuisen).

Procesverloop

Bij besluiten van 10 juni 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer M.A. Karimi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
2.1
Eisers voeren - kort samengevat - aan dat in Italië sprake is van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen. Overdracht is volgens eisers daarom in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers wijzen ter onderbouwing hiervan op het arrest Jawo [1] , het rapport: ‘Reception conditions in Italy’ van SFH/OSAR, van januari 2020 en het ‘Country Report: Italy 2019 Update’ van AIDA, van 27 mei 2020. Hieruit volgt onder meer dat de opvang voor met name Dublinterugkeerders de laatste jaren steeds slechter is geworden. Veel opvangcentra liggen op afgelegen plekken, zijn overvol en ongeschikt voor opvang. Ook is sprake van slechte hygiënische omstandigheden, wordt er geen juridische ondersteuning meer gegeven en zijn er geen vrijetijdsactiviteiten meer. Eisers zijn een gezin met jonge kinderen en daardoor bijzonder kwetsbaar als bedoeld in het arrest Tarakhel [2] . Verweerder moet daarom individuele garanties vragen aan de Italiaanse autoriteiten.
2.2
Verweerder stelt zich hierover – zeer kort samengevat - op het standpunt dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
2.3
De rechtbank heeft de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de vraag of de kwaliteit van de opvangvoorzieningen of de toegang hiertoe in de weg staat aan de overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen aan Italië.
2.4
Het EHRM heeft in het arrest van 23 maart 2021 [3] in de zaak M.T. tegen Nederland, op basis van alle relevante informatie die bekend was op het moment van het nemen van dat arrest, geoordeeld dat door een aantal wetswijzigingen in Italië in oktober 2020 eerdere wetgeving (het Salvini-decreet) is teruggedraaid. Er is sindsdien (weer) sprake van eerstelijnsopvang (CAS) en tweedelijnsopvang (SAI). In de circular letter van 8 februari 2021 heeft de Italiaanse overheid de andere lidstaten geïnformeerd dat in de SAI-opvanglocaties, onder andere, gezinnen met minderjarige kinderen opgevangen kunnen worden. Er kan daarom volgens het EHRM vanuit worden gegaan dat de toegang tot de opvang(voorzieningen) in het SAI-netwerk is hersteld voor (bijzonder) kwetsbaren. Overdracht aan Italië zal daarom volgens het EHRM niet leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Het EHRM heeft verder in die zaak geoordeeld dat zelfs als de vreemdeling en haar kinderen, gedurende het plaatsingsproces voor de SAI-opvang, in eerste instantie in een eerstelijnsopvangcentrum zouden worden opgevangen, er geen reden is anders te oordelen [4] . Daarbij neemt het EHRM in aanmerking dat de nieuwe wetswijzingen ook een uitbreiding inhouden van de faciliteiten die worden geboden in de eerstelijnsopvangcentra en dat effectieve toegang tot essentiële diensten volgens het UNHCR is gegarandeerd. In de herzieningsuitspraak in de zaak M.T. tegen Nederland van 18 mei 2021 en in de uitspraak in de zaak A.B. [5] heeft het EHRM dit oordeel herhaald.
2.5
Eisers zijn uitdrukkelijk in de gelegenheid gesteld te reageren op het M.T.-arrest. Zij wijzen in hun reacties van 11 mei 2021 en 27 augustus 2021 op informatie van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) van 4 mei 2021, die is gebaseerd op informatie van de ELENA-coördinator M.C. Romano. Ook wijzen eisers op het rapport van SFH/Borderline-Europe: ‘Aufnahmebedingungen in Italien’ van 10 juni 2021 en het ‘Country Report: Italy 2020 Update’ van AIDA, van 3 juni 2021. Uit deze stukken blijkt volgens eisers dat er in theorie veel lijkt te zijn verbeterd, maar dat dit in de praktijk niet het geval is. Het aantal plaatsen in de SAI-opvang is beperkt - en daarom eigenlijk alleen beschikbaar voor statushouders en alleenstaande minderjarige vreemdelingen - en er zijn geen gereserveerde plaatsen voor Dublinterugkeerders. Zelfs extra kwetsbare personen worden vaak doorgestuurd naar de eerstelijnsopvang (CAS). In de CAS-opvang is geen sprake van verbeterde omstandigheden, terwijl het EHRM die opvang voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen hooguit als tijdelijke opvang acceptabel lijkt te vinden. Eisers vallen niet onder de groep kwetsbaren die in aanmerking komt voor SAI-opvang en dit betekent dat voor eisers, anders dan in de zaak M.T., opvang in de CAS niet tijdelijk van aard zal zijn. Daarnaast is de toegang tot de asielprocedure voor Dublinterugkeerders problematisch. Zo moet er vaak ver worden gereisd, zijn er lange wachttijden en moeten ze alles zelf regelen.
2.6
Verweerder heeft bij brieven van 17 mei 2021 en 2 september 2021 en ter zitting hierop gereageerd.
2.7
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8
In beginsel mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
2.9
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eisers worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel.
2.1
Uit de in 2.4 genoemde arresten van het EHRM volgt dat ten aanzien van de opvangvoorzieningen nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank is van oordeel dat het M.T.-arrest ook van toepassing is op een situatie zoals hier aan de orde, waarbij sprake is van een gezin met minderjarige kinderen. Het arrest ziet immers ook op bijzonder kwetsbaren in de zin van het arrest Tarakhel en de opvangvoorzieningen in Italië. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat de kwaliteit van de opvangvoorzieningen en/of de toegang daartoe dusdanig is verslechterd sinds de in 2.4 genoemde arresten van het EHRM dat reëel en voorzienbaar is dat overdracht zal leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM.
2.11
De rechtbank is van oordeel dat de door eisers overgelegde informatie onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat de toepassing van de asielprocedure, de opvangvoorzieningen dan wel de leefomstandigheden in Italië, sinds het M.T-arrest en het A.B.-arrest, zodanig zijn dat op basis daarvan zou moeten worden geconcludeerd dat Italië de internationale verplichtingen niet nakomt en dat sprake is van een situatie als bedoeld in het arrest Jawo. Ook het persoonlijk relaas van eisers geeft daartoe geen aanleiding. Het beroep van eisers op de rapporten van SFH/OSAR van januari 2020 en van AIDA van mei 2020, slaagt niet.
De rapporten – en de daarin opgenomen informatie – hebben namelijk betrekking op de situatie van vóór die arresten.
Uit de door eisers overgelegde informatie van VWN blijkt dat wordt erkend dat sprake is van zodanige wetswijzigingen dat bijzonder kwetsbare vreemdelingen in beginsel worden opgevangen in adequate opvangvoorzieningen en dat dit ook geldt voor zogenaamde Dublinterugkeerders. Wel blijkt hieruit dat het formaliseren van een asielaanvraag tijd kost, waardoor het ook enige tijd kan duren tot toegang wordt verkregen tot opvangcentra die specifiek zijn ingericht voor bijzonder kwetsbare vreemdelingen. Verweerder kan echter worden gevolgd in het standpunt dat deze informatie niet nieuw is, maar al blijkt uit eerdere informatie, zoals het rapport van AIDA van 27 mei 2020. Deze informatie is door het EHRM bij de beoordeling betrokken. De rechtbank leidt bovendien uit het M.T. -arrest af dat de eerstelijns opvang (CAS), als daar een korte periode moet worden verbleven, een aanvaardbare kwaliteit heeft. Dat eisers niet in aanmerking zouden komen voor SAI-opvang en de CAS-opvang in hun geval dus niet tijdelijk van aard zou zijn, volgt de rechtbank niet. Uit de circular letter van 8 februari 2021 blijkt immers dat gezinnen met minderjarige kinderen wel in aanmerking komen voor SAI-opvang. In het A.B-arrest heeft het EHRM ook nog geoordeeld dat verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat daaraan niet afdoet dat in de SAI-opvang geen gereserveerde plaatsen zijn voor Dublinterugkeerders [6] .
Verweerder kan verder worden gevolgd in het standpunt dat niet blijkt waarop Romano haar conclusie, dat sprake is van “een zeer groot risico dat families op straat moeten verblijven in afwachting van plaatsing in de SAI-locaties” heeft gebaseerd. Deze conclusie volgt ook niet uit de rapporten waarop eisers zich hebben beroepen. Er is dan ook niet gebleken dat op dit punt sprake is van een structureel probleem waar elke Dublinterugkeerder mee te maken krijgt. Verweerder heeft er verder op gewezen dat de Italiaanse autoriteiten er bij de aankondiging van de overdracht op worden gewezen dat het om een gezin met minderjarige kinderen gaat. Als de Italiaanse autoriteiten in reactie daarop te kennen geven geen adequate opvangcapaciteit te hebben, moet en zal verweerder (tijdelijk) afzien van overdracht. Als de Italiaanse autoriteiten niet reageren op de aankondiging van de feitelijke overdracht van bijzonder kwetsbare vreemdelingen mag verweerder ervan uitgaan dat adequate opvang beschikbaar is en zal worden geboden.
De rechtbank overweegt verder dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat, als incidenteel sprake zal zijn van het niet verkrijgen van adequate opvang, hierover niet kan worden geklaagd bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat die autoriteiten eisers niet kunnen of willen helpen.
De omstandigheid dat deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 26 mei 2021 [7] een ander gewicht heeft toegekend aan de informatie van Romano doet aan bovenstaande overwegingen van de rechtbank niet af en leidt dan ook niet tot een andere beslissing. Er is niet gebleken dat het sinds die uitspraak regelmatig voorkomt dat kwetsbare personen gedurende langere tijd geen opvang krijgen en op straat moeten verblijven.
Ten aanzien van de asielprocedure in Italië overweegt de rechtbank dat de door eisers overgelegde informatie onvoldoende grond biedt voor het oordeel dat er sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure.
Bovendien laat deze informatie geen wezenlijk ander beeld zien dan in de zaken die bij het EHRM en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) aan de orde zijn geweest [8] . De Italiaanse autoriteiten hebben met het claimakkoord gegarandeerd eisers asielverzoeken in behandeling te nemen en dus ook te voldoen aan de daarbij behorende verplichtingen. Dit betekent dat de Italiaanse autoriteiten de Opvangrichtlijn, de Kwalificatierichtlijn en de Procedurerichtlijn dienen te respecteren. Voor zover Italië in strijd handelt met deze richtlijnen en de waarborgen die hieruit voortvloeien, meent verweerder terecht dat eisers ook daarover dienen te klagen bij de Italiaanse autoriteiten. Met de aangehaalde informatie hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat in hun concrete situatie die mogelijkheid niet bestaat of dat de Italiaanse autoriteiten een door hen ingediende klacht niet serieus zullen nemen.
2.12
Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Italië de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Belangen van de kinderen
3.1
Eisers voeren verder aan dat de belangen van de kinderen voorop moeten staan.
Ter onderbouwing leggen eisers brieven over van de scholen van de kinderen en een verklaring van kinderarts P. de Jong. Hieruit blijkt volgens eisers dat het in hun belang is in Nederland bij hun ouders te blijven. De kinderen lijden ernstig onder de onzekerheid en vrees dat ze naar Italië terug moeten.
3.2
Op grond van artikel 6 van de Dublinverordening stellen lidstaten, bij alle procedures waarin deze verordening voorziet, het belang van het kind voorop.
3.3
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van die bevoegdheid.
3.4
Zoals de Afdeling vaker heeft geoordeeld [9] , hebben de uit de preambule van de Dublinverordening voortvloeiende waarborgen met betrekking tot het familie- en gezinsleven en de belangen van het kind, waar deze bepalend zijn voor het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat, hun weerslag gevonden in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 16.
De Dublinverordening beoogt daarnaast wel waarborgen te bieden voor gezinsleden, maar verweerder hoeft niet zonder meer in gezinsverbanden, die door die artikelen niet worden beschermd, aanleiding te zien de behandeling van een aanvraag onverplicht aan zich te trekken.
3.5
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat de overdracht van eisers van een onevenredige hardheid getuigt of dat een bijzonder samenstel van factoren maakt dat de behandeling van de asielverzoeken in Nederland voor de hand ligt.
Zoals verweerder in de bestreden besluiten en ter zitting heeft toegelicht, zijn de belangen van de minderjarige kinderen van eisers betrokken bij de besluitvorming en is daar in het algemeen gewicht aan toegekend. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich in die belangenafweging onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gestelde belangen van de kinderen. Nu de waarborgen die het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind beoogt te bieden hun weerslag hebben gevonden in de Dublinverordening en dit er niet toe heeft geleid dat minderjarigen zijn uitgezonderd van de werking van de Dublinverordening, kan een op goede gronden op de Dublinverordening gebaseerde overdracht op zichzelf niet zodanig ingrijpend worden geacht dat de belangen van kinderen daardoor zonder meer worden geschaad.
Wat eisers hebben aangevoerd en overgelegd heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven leiden. Eisers hebben daarmee niet inzichtelijk gemaakt dat, en op welke wijze de belangen van de kinderen worden geschaad wanneer zij niet worden toegelaten tot de nationale procedure. De brieven van de scholen van de kinderen voorzien hierin niet en uit de verklaring van de kinderarts blijkt, zoals verweerder ter zitting terecht heeft opgemerkt, slechts een opsomming van psychische klachten. Eisers hebben verder niet gesteld en onderbouwd – zo stelt verweerder terecht - dat behandeling van hun psychische klachten niet in Italië kan plaatsvinden.
Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
4. De beroepen zijn ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. van Lochem, voorzitter, mr. M. van Veelen en
mr. M.M. Vollebregt-Kuipers, leden, in aanwezigheid van mr.A. Korporaal-Wisman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.HvJ EU, 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218.
2.EHRM, 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.
3.EHRM, 23 maart 2021, M.T. tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
4.Rechtsoverwegingen 55 en 57.
5.EHRM, 27 mei 2021, A.B. tegen Finland, ECLI:CE:ECHR:2021:0420DEC004110019.
6.Rechtsoverweging 36 en 37.
8.Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449, en meer recent van 25 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:464.
9.Zie onder meer de uitspraak van 25 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:238.