ECLI:NL:RBDHA:2021:11193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.19240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening en proceskostenveroordeling in asielzaak van Griekse statushouder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Griekse statushouder. De verzoeker had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de autoriteiten van Griekenland op 2 april 2020 al internationale bescherming aan de verzoeker hadden verleend. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, dat bekend is onder zaaknummer NL20.19239, en heeft tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris op 9 september 2021 het bestreden besluit ingetrokken, waarbij hij zich beriep op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2021. De staatssecretaris gaf aan dat hij zich nog zou beraden over de gevolgen van deze uitspraken voor de aanvraag van de verzoeker, maar dat de verzoeker deze beslissing in Nederland mocht afwachten. Hierop heeft de verzoeker zijn verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenvergoeding. De staatssecretaris heeft aangegeven bereid te zijn om de gemaakte proceskosten te vergoeden. De voorzieningenrechter heeft vervolgens op basis van de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) geoordeeld dat de staatssecretaris gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen en de kosten vastgesteld op € 748,-, zijnde de kosten voor rechtsbijstand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.19240

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

In het besluit van 2 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker voor een verblijfsvergunning asiel niet-ontvankelijk verklaard, omdat verweerder is gebleken dat de autoriteiten van Griekenland op 2 april 2020 al internationale bescherming aan verzoeker hebben verleend.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is bij de rechtbank bekend onder zaaknummer NL20.19239.
Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting in de beroepszaak heeft plaatsgevonden op 22 januari 2021.
In het besluit van 9 september 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken. Aan de intrekking heeft verweerder de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 28 juli 2021 [1] ten grondslag gelegd. Verweerder heeft aangegeven zich nog te beraden over de consequenties van de uitspraken voor de aanvraag van verzoeker en dat opnieuw op de aanvraag zal worden beslist, maar dat verzoeker deze beslissing in Nederland mag afwachten.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de voorzieningenrechter daarop meegedeeld dat hij bereid is om de door verzoeker gemaakte proceskosten te vergoeden.

Overwegingen

De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder (gedeeltelijk) tegemoet gekomen aan het verzoek om voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 748,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 748,-), met een wegingsfactor 1.

Beslissing

De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 748,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.