Vaststaat dat in Polen diverse ontwikkelingen gaande zijn waaruit kan worden
opgemaakt dat er zorgen zijn (vanuit de Europese Commissie, diverse lidstaten en ook
vanuit Poolse inwoners zelf) aangaande de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht.
Gelet op de hervormingen die de afgelopen jaren zijn doorgevoerd en die voor de Europese
Commissie aanleiding zijn geweest om diverse EU-instrumenten in te zetten, kunnen die
zorgen ook als ernstig worden aangemerkt. De rechtbank volgt eiser dan ook in het
standpunt dat de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen minstens ernstig
onder druk staat. Deze vaststelling brengt echter niet met zich dat alleen hierom al
geoordeeld zou moeten worden dat sprake is van een dusdanig ernstige tekortkoming in de
asielprocedure dat gevreesd moet worden dat eiser een reëel risico zal lopen op een
onmenselijke of een vernederende behandeling of dat overdracht aan Polen anderszins
uitgesloten moet worden geacht. Niet gezegd kan worden dat de situatie in Polen dusdanig
is dat iedere asielzoeker (in het bijzonder een Dublinclaimant) een reëel gevaar loopt dat
zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en dat sprake is van
systeemfouten in de asielprocedure en opvangvoorzieningen die resulteren in onmenselijke
of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU-Handvest. Gelet op de
uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2020naar aanleiding van het L.M.-arrestkan in
het vreemdelingenrecht alleen in het geval van bijkomende, uitzonderlijke omstandigheden
niet langer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.