ECLI:NL:RBDHA:2021:1111

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
15 februari 2021
Zaaknummer
AWB21/589
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake overdracht aan Duitse autoriteiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in Nederland asiel heeft aangevraagd, is op de hoogte gesteld van zijn voorgenomen overdracht aan de Duitse autoriteiten op 2 februari 2021. Hiertegen heeft hij bezwaar gemaakt en verzocht om opschorting van de overdracht. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld en geconcludeerd dat de voorgenomen overdracht als een handeling van een bestuursorgaan moet worden beschouwd, waartegen bezwaar openstaat.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Duitse autoriteiten onvoldoende maatregelen nemen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Verzoeker heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die een andere beoordeling rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de noodzaak tot overdracht niet ontbreekt en dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is telefonisch meegedeeld aan de gemachtigden van beide partijen en er is geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/589
v-nummer: [#]

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Mol).

Procesverloop

Verweerder heeft op 28 januari 2021 aan verzoeker medegedeeld dat hij zal worden overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland te Oldenzaal-Bad Bentheim op dinsdag 2 februari 2021 om 11:00 uur.
Verzoeker heeft daartegen op 29 januari 2021 bezwaar gemaakt. Hij heeft verder op diezelfde datum de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat zijn overdracht wordt opgeschort.
Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft verweerder daarop gereageerd.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Beoordelingskader
1. Op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw [1] wordt een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig voor de toepassing van Afdeling 7.2 van die wet met een beschikking gelijkgesteld. De voorgenomen overdracht van verzoeker is als een zodanige handeling aan te merken. Daartegen staat aldus het rechtsmiddel van bezwaar open.
2. Als er voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [2] op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter ook in geval van een niet-kennelijke afdoening uitspraak doen zonder een zitting te houden wanneer onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. Gelet op het feit dat de voorgenomen overdracht van verzoeker op zeer korte termijn gepland staat, maakt de voorzieningenrechter van deze bevoegdheid gebruik.
Feiten
4. Bij besluit van 18 september 2019 is de (eerdere) asielaanvraag van verzoeker in Nederland niet in behandeling genomen, omdat de autoriteiten van Duitsland verantwoordelijk zijn voor de behandeling daarvan. Tegen deze beschikking heeft verzoeker geen rechtsmiddelen aangewend. Vervolgens zijn de Duitse autoriteiten ingelicht over het feit dat verzoeker met onbekende bestemming is vertrokken waarop de Duitse autoriteiten hebben aangeven dat verzoeker zich inmiddels in Duitsland bevond.
5. Op 16 juli 2020 heeft verzoeker nogmaals een asielaanvraag in Nederland ingediend. Bij besluit van 25 september 2020 is de asielaanvraag van verzoeker in Nederland niet in behandeling genomen, omdat de autoriteiten van Duitsland verantwoordelijk zijn voor de behandeling daarvan. Tegen deze beschikking zijn eveneens geen rechtsmiddelen aangewend.
Standpunt verzoeker
6. Verzoeker stelt zich primair op het standpunt dat de voorgenomen uitzetting een schending oplevert van artikel 3 in verband met artikel 2 EVRM [3] , gezien het hoge aantal corona-besmettingen in Duitsland en de onduidelijkheid met betrekking tot de ontstane (besmettelijkere) mutaties van dit virus. Het is tevens niet gebleken of en zo ja, wanneer een PCR-test afgenomen zal worden. Subsidiair stelt verzoeker zich op het standpunt dat de noodzaak tot uitzetting ontbreekt omdat verweerder geen zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en geen gedegen belangenafweging heeft gemaakt. Verzoeker is meermaals in Duitsland geweest waar hij meerdere asielaanvragen heeft ingediend die niet tot het verlenen van een verblijfsvergunning hebben geleid. Daarnaast heeft hij ook een asielaanvraag ingediend in Italië, nog eerder dan in Duitsland.
Beoordeling van de voorzieningenrechter
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) [4] is de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt. Daarnaast is het maken van zodanig bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen moet een vreemdeling in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit heeft aangevoerd.
8. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat verweerder gezien het interstatelijk vertrouwensbeginsel er van uit mag gaan dat de Duitse autoriteiten maatregelen nemen ter voorkoming van een verdere verspreiding van het coronavirus, met inbegrip van de inmiddels ontstane mutatiesoorten, ook ten aanzien van personen die in het kader van de Dublinverordening worden overgenomen. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Duitse autoriteiten onvoldoende maatregelen nemen om het coronavirus in te dammen en verder verspreiding te voorkomen. Als verzoeker meent dat de omstandigheden te wensen overlaten, moet hij zich daarover bovendien beklagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Het is niet aannemelijk geworden dat verzoeker die mogelijkheid niet heeft. Verweerder heeft daarnaast in zijn verweerschrift toegelicht dat de PCR-test op 1 februari 2021 zal plaatsvinden.
9. Verweerder stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat de opmerking dat de noodzaak tot overdracht ontbreekt vanwege het verleden van verzoeker geen nieuw feit en omstandigheid is ten opzichte van wat hij had kunnen aanvoeren tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit. Tegen dit besluit heeft verzoeker immers geen rechtsmiddelen aangewend. Overigens kan de omstandigheid dat een vreemdeling eerder meerdere asielaanvragen in verschillende lidstaten heeft ingediend, en dat de vreemdeling na afwijzing daarvan telkens weer is vertrokken, niet af doen aan de bevoegdheid van verweerder om een vreemdeling over te dragen in het kader van de Dublinverordening.
Conclusie
10. De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling of het vergoeden van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L van der Kammen, griffier. Het dictum is telefonisch meegedeeld op 29 januari 2021 om 15:34 uur aan de gemachtigde van verzoeker en om 15:35 uur aan de gemachtigde van verweerder.
de griffier is niet in staat mee
te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Zie onder meer de uitspraak van 14 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:837.