Overwegingen
1. [erflaatster] (erflaatster) is op [datum] 2014 overleden. Na het overlijden zijn door Delta Lloyd Levensverzekeringen NV (Delta Lloyd) nog tot eind 2015 lijfrente-uitkeringen aan erflaatster gedaan. Op deze uitkeringen zijn loonheffing en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet ingehouden. De teveel uitbetaalde lijfrente-uitkeringen zijn vervolgens door eisers aan Delta Lloyd terugbetaald.
2. Op 11 augustus 2017 hebben eisers aangifte gedaan over het jaar 2014 naar een verzamelinkomen van € 21.193.
3. De aanslag IB/PVV 2014 is op 16 augustus 2018 overeenkomstig de aangifte opgelegd. Bij de aanslag heeft verweerder een bedrag van € 288 aan belastingrente vergoed en een verzuimboete opgelegd van € 344.
4. Op 27 september 2018 hebben eisers pro forma bezwaar aangetekend tegen de aanslag IB/PVV 2014. Bij brief van 5 december 2018 hebben eisers de bezwaargronden aangevuld. De gronden hebben betrekking op de opgelegde verzuimboete en de box 3 heffing. In dit schrijven hebben eisers verweerder tevens verzocht de over de aan Delta Lloyd terugbetaalde uitkeringen ingehouden loonheffing terug te betalen (verzoek om terugbetaling). Eisers hebben verweerder daarnaast verzocht om te worden gehoord en om een kostenvergoeding.
5. Bij brief van 22 januari 2019 heeft verweerder aan eisers meegedeeld dat:
- De verzuimboete is verlaagd tot nihil en dat eisers over enkele weken de
verminderingsbeschikking tegemoet kunnen zien;
- Het bezwaar tegen de box 3 heffing wordt meegenomen in de
massaal bezwaarprocedure zoals beschreven in het Besluit aanwijzing massaal bezwaar
van 26 juni 2015;
- Het bezwaarschrift voor wat betreft het verzoek om terugbetaling ter behandeling wordt
overgedragen aan de afdeling Loonbelasting.
6. Op 19 juli 2019 is ten aanzien van de box 3 heffing een collectieve uitspraak op bezwaar gedaan en zijn de bezwaarschriften waarvoor de aanwijzing geldt afgewezen.
7. Verweerder heeft bij verminderingsbeschikking van 6 februari 2019 de verzuimboete verminderd naar nihil.
8. Bij besluit van 12 oktober 2020 heeft verweerder aan eisers een kostenvergoeding toegekend van € 130,50 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en een wegingsfactor 0,5).
9. Bij uitspraak op bezwaar van 2 februari 2021 is het bezwaar van eisers ten aanzien van de verzuimboete, gegrond verklaard.
10. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de in 8 en 9 vermelde beslissingen.
11. De rechtbank stelt voorop dat het verzoek om terugbetaling en de bezwaren met betrekking tot de box 3 heffing geen onderdeel uitmaken van de bestreden beslissingen. Over de betreffende onderwerpen zijn afzonderlijke procedures gevoerd.
12. In geschil is of de hoorplicht is geschonden. Eisers betogen dat zij in bezwaar gehoord hadden moeten worden en verzoeken daarom om terugverwijzing van de zaken naar verweerder.
13. Met de uitspraak op bezwaar van 2 februari 2021 is de verzuimboete verminderd naar nihil. Hiermee is aan het bezwaar van eisers tegemoetgekomen, zodat verweerder op grond van artikel 7:3, letter e van de Algemene wet bestuursrecht heeft mogen afzien van het horen. Het verzoek om proceskostenvergoeding heeft verweerder bij besluit van
12 oktober 2020 ingewilligd. Dit verzoek betreft een afzonderlijk verzoek dat niet kan worden beschouwd als behorend tot het bezwaar tegen de aanslag IB/PVV 2014, ter zake waarvan verweerder eisers diende te horen. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de beroepen ongegrond verklaard.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
13 oktober 2021.
Afschrift verzonden aan partijen op: