ECLI:NL:RBDHA:2021:11059

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.11213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Nigeriaanse nationaliteit bezittende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij bijzonder kwetsbaar is door zijn medische situatie en dat de situatie voor asielzoekers in Italië zorgwekkend is.

De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser hierin niet is geslaagd. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is geoordeeld dat, ondanks de tekortkomingen in de situatie van asielzoekers in Italië, verweerder in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat zijn situatie anders is dan die van andere asielzoekers.

De rechtbank heeft ook de medische situatie van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat er geen acuut dreigend gevaar is voor zijn gezondheid. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Italiaanse autoriteiten op de hoogte zullen worden gesteld van eventuele bijzondere behoeften van eiser en dat de overdracht zal worden opgeschort als zij niet in die behoeften kunnen voorzien. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.11213

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL21.11214, op 17 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.K. Umar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren [geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten. Op 11 maart 2021 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. [1] Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 13 juni 2017 in Italië een asielaanvraag heeft ingediend. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening is Italië verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek om terugname gedaan. Op 8 april 2021 heeft Italië het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië op grond van artikel 25, eerste lid, van de Dublinverordening vaststaat.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser is bijzonder kwetsbaar door zijn medische situatie. Eiser wijst erop dat de algemene situatie en de leefomstandigheden van asielzoekers in Italië zorgwekkend zijn. Verder is toegang tot de asielprocedure na terugkeer problematisch en krijgen Dublinclaimanten geen toegang tot de opvang, aldus eiser. Tot slot stelt eiser dat er geen medische zorg voor asielzoekers beschikbaar is. Ter onderbouwing van het voorgaande verwijst eiser naar de AIDA-rapporten van mei 2020 en juni 2021, het rapport van SFH/OSAR van januari 2020 en een uitspraak van 26 mei 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle. [2] Nu eiser bijzonder kwetsbaar is, kan hij niet zonder individuele garanties aan Italië worden overgedragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder mag, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, er in beginsel van uitgaan dat Italië haar internationale verplichtingen nakomt. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is hierin niet geslaagd.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in meerdere uitspraken heeft geoordeeld dat, hoewel de algemene situatie en leefomstandigheden van asielzoekers in Italië bepaalde tekortkomingen kennen, verweerder ten aanzien van Italië nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan. [3] Bij deze uitspraken zijn verschillende bronnen, waaronder het AIDA-rapport van mei 2020 en het rapport van SFH/OSAR, betrokken. Het AIDA-rapport van juni 2021 bevat geen wezenlijk andere informatie over de situatie in Italië ten opzichte van het AIDA-rapport van mei 2020. Eisers beroep op de uitspraak van 26 mei 2021 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, slaagt bovendien niet, reeds omdat deze betrekking heeft op een alleenstaande moeder met een minderjarige dochter die om die reden als bijzonder kwetsbaar werden aangemerkt. Zoals de rechtbank hierna zal toelichten, is daar bij eiser geen sprake van. Overigens volgt uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 3 maart 2021 dat ook kwetsbare Dublinclaimanten zonder schending van artikel 3 van het EVRM [4] aan Italië kunnen worden overgedragen. [5] Wat eiser heeft aangevoerd, biedt geen grond voor een ander oordeel.
6. De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn stelling dat hij vanwege zijn gezondheidssituatie als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt. Verweerder stelt terecht dat uit de ontslagbrief van 28 mei 2021 van FPC Veldzicht blijkt dat geen sprake is van een acuut dreigend gevaar. Uit deze ontslagbrief volgt dat eiser geen psychotische kenmerken vertoont. Ook is geen sprake van suïcidaliteit en neemt hij zijn medicatie zelfstandig in. De ter zitting gestelde verslechtering van zijn medische conditie is niet onderbouwd met recente medische informatie. Verweerder heeft bovendien ter zitting toegezegd dat de Italiaanse autoriteiten worden geïnformeerd over eventuele bijzondere behoeften van eiser en dat de feitelijke overdracht zal worden opgeschort als de Italiaanse autoriteiten niet in die behoeften kunnen voorzien. Er is geen grond voor het oordeel dat verweerder, in aanvulling op deze toezegging, voor eiser individuele garanties moet bedingen teneinde zich ervan te verzekeren dat eiser na overdracht aan Italië zal worden opgevangen en de benodigde medische verzorging zal krijgen. Overigens stelt de rechtbank vast dat eiser tijdens zijn eerdere verblijf in Italië opvang heeft genoten en medische verzorging heeft ontvangen. Er is ook op die grond daarom geen aanleiding om eiser te volgen in zijn verwachting dat deze voorzieningen hem bij een volgend verblijf in Italië zullen worden onthouden.
7. Verweerder heeft in dat verband nog terecht opgemerkt dat Italië middels het claimakkoord de garantie heeft gegeven dat de asielaanvraag, met inachtneming van de Europese asiel- en opvangrichtlijnen, in behandeling wordt genomen. Ook als eiser bij terugkeer onverhoopt geen opvang of medische zorg zou krijgen, ligt het op zijn weg om daarover in Italië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. Dat dit voor hem niet mogelijk, uiterst moeilijk of bij voorbaat zinloos is, is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de autoriteiten van Italië hem niet zouden kunnen of willen helpen.
8. Gelet op het voorgaande heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt dat zijn overdracht aan Italië een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidssituatie tot gevolg zal hebben. Het beroep van eiser op het arrest C.K. tegen Slovenië [6] slaagt daarom niet.
9. Voor zover eiser stelt dat hij slachtoffer is van mensenhandel en dat de voorzieningen in Italië daarvoor niet toereikend zijn, is de rechtbank van oordeel dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft immers verklaard dat hij geen aangifte van mensenhandel heeft gedaan in Italië, waardoor eiser ook niet uit eigen ervaringen kan verklaren over de gestelde tekortkoming van de voorzieningen. Mocht eiser van oordeel zijn dat de voorzieningen niet afdoende zijn, dan ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten..
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU), nr. 604/2013.
2.Rb Den Haag, zp. Zwolle 26 mei 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:2146.
3.ABRvS 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2129, 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449, 25 februari, ECLI:NL:RVS:2021:464 en 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
5.EHRM 23 maart 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
6.HvJEU 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.