ECLI:NL:RBDHA:2021:11010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
8 oktober 2021
Zaaknummer
rekestnummers: C/09/613115 / FT RK 21/481 en 21/483
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot instemming met een aangeboden schuldregeling in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling

Op 7 juni 2021 hebben verzoekers een verzoek ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, vergezeld van een verzoek om instemming met een aangeboden schuldregeling op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Tijdens de zitting op 30 september 2021 zijn verzoekers gehoord, samen met hun schuldhulpverlener en een vertegenwoordiger van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers een totale schuld van € 372.721,96 hebben aan 15 schuldeisers, waarvan de Belastingdienst twee vorderingen heeft ter hoogte van € 330.283,46 en € 5.425,-. De aangeboden schuldregeling is door de Belastingdienst geweigerd, terwijl andere schuldeisers ermee instemden. De rechtbank oordeelt dat de weigering van de Belastingdienst niet onredelijk is, gezien het tijdsverloop en de onduidelijkheid over de fixatiedatum van de regeling. De rechtbank concludeert dat de huidige aangeboden schuldregeling niet betrouwbaar is en wijst het verzoek tot instemming met de schuldregeling af. De rechtbank heeft ook aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in een nieuw minnelijk traject door de gemeente Delft, wat van invloed zal zijn op de beoordeling van het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummers: C/09/613115 / FT RK 21/481 en 21/483
vonnis van 7 oktober 2021
in de zaken van
[verzoekerl,
en
[verzoekster],
beiden wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoekers,
tegen
De Belastingdienst,
gevestigd te Heerlen,
verweerster.

1.De procedure

1.1
Op 7 juni 2021 is door verzoekers tegelijk met het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling een verzoek ingediend tot het bevelen in te stemmen met een door hen aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a van de Faillissementswet (Fw).
1.2
Op de zitting van 30 september 2021 zijn verzoekers vergezeld door [A] (hierna: [A]), schuldhulpverlener bij de gemeente Delft, en [B] vergezeld door [C] namens verweerster hierover gehoord.
1.3
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.De feiten

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1
Volgens de overgelegde schuldenlijst hebben verzoekers een totale schuld van € 372.721,96 aan 15 schuldeisers.
2.2
De twee vorderingen van verweerster op verzoekers bedragen € 330.283,46 en € 5.425,-. Dit is respectievelijk 88,61% en 1,46% van de totale schuldenlast.
2.3
Namens verzoekers is bij brief van 7 mei 2019 een schuldregeling aangeboden, in de vorm van een prognoseakkoord. Dit voorstel houdt in dat aan preferente en concurrente schuldeisers een uitkering wordt gedaan van respectievelijk 0,79% en 0,40%, te reserveren in een periode van 36 maanden, tegen finale kwijting van het restant van hun vorderingen. Volgens de verklaring ex artikel 285 lid 1 sub f Fw bedragen deze percentages inmiddels respectievelijk 9,98% en 4,99%.
2.4
De aangeboden schuldregeling is door verweerster geweigerd en door de andere schuldeisers aanvaard.

3.Standpunt van de partijen

3.1
Verzoekers stellen dat verweerster in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij hebben aangeboden, nu de andere schuldeisers wel hebben ingestemd met de aangeboden schuldregeling.
3.2
Verweerster heeft bij brief van 21 september 2021 schriftelijk verweer gevoerd. Hieruit blijkt dat zij aan haar weigering, samengevat, het volgende ten grondslag heeft gelegd. Het verzoek is niet meer actueel, nu het aanbod reeds tweeëneenhalf jaar oud is en het aannemelijk is dat de omstandigheden van verzoekers en de schuldenlast inmiddels gewijzigd zijn. Gelet op dit tijdsverloop, kan ook de instemming van de overige schuldeisers inmiddels niet langer als nog geldend worden beschouwd. Ook blijft het onduidelijk wat de fixatiedatum van de regeling is, zodat het verweerster niet duidelijk is waarmee zij wordt verzocht in te stemmen. Verzoeken om verduidelijking van het aanbod zijn de afgelopen tweeëneenhalf jaar niet beantwoord, tergend traag beantwoord, of beantwoord met onjuiste informatie. Dat er pas nu, tegen het einde of zelfs na de looptijd van de schuldregeling om een dwangakkoord wordt verzocht, leidt tot een bijzondere situatie. Onder de huidige omstandigheden zou toelating tot de WSNP voor de schuldeisers een beter perspectief opleveren, dan acceptatie van het voorliggende aanbod. Verweerster heeft bepleit het schuldhulptraject bij de gemeente opnieuw (met spoed) te doorlopen. Op die manier kan de actuele schuldenlast worden geïnventariseerd en kan op basis van de huidige omstandigheden van verzoekers en nieuw voorstel worden gedaan. Omdat de insolventierechter niet de ruimte heeft om een voorstel substantieel te wijzigen (zie ook HR, 4 december 2020 – ECLI:NL:HR:2020:1953), dient het huidige verzoek te worden afgewezen, met het dringende advies aan de schuldhulpverlener om het traject opnieuw op te starten. Verweerster heeft hierbij nog opgemerkt dat zij niet op voorhand afwijzend staat tegenover een schuldregeling voor verzoekers, mits dit voldoet aan de basale eisen van kwaliteit en transparantie.

4.De beoordeling

4.1
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Een schuldeiser kan alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling. Deze schuldregeling leidt er toe dat de schuldeisers afstand moeten doen van een deel van hun vordering. Een verzoek om weigerende schuldeisers te bevelen toch met de aangeboden schuldregeling in te stemmen, zal alleen dan worden toegewezen als deze schuldeisers in redelijkheid de schuldregeling niet hebben kunnen weigeren. Hierbij wordt in aanmerking genomen enerzijds het belang van verweerster bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en anderzijds de belangen van verzoekers of van de schuldeisers die met de schuldregeling hebben ingestemd. Tegen deze achtergrond overweegt de rechtbank het volgende.
4.2
Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting is besproken, blijkt dat verzoekers zich in oktober 2016 hebben gemeld bij de afdeling schuldhulpverlening bij de gemeente Delft. Op 7 mei 2019, dus ruim tweeëneenhalf jaar later, is namens verzoekers een zogenaamd schuldvoorstel aan de schuldeisers gestuurd. [A] heeft verklaard dat hij dit ‘dossier’ na vijf voorgangers heeft overgenomen en dat de vertraging is ontstaan, doordat de gemeente Delft met achterstanden had te kampen. Op zitting heeft [A] desgevraagd verklaard dat de zogenoemde fixatiedatum (dat is de datum waarop in beginsel de 36 maanden van de minnelijke regeling beginnen te lopen) in maart 2019 ligt. Op de vraag waarom hij deze fixatiedatum niet eerder aan verweerster heeft gemeld heeft hij verklaard dat hij niet heeft gezien dat verweerster hiernaar heeft gevraagd. Op de vraag of er gedurende het minnelijke traject is gespaard voor de schuldeisers heeft [A] verklaard dit niet te weten. Uit de stukken blijkt dat sprake is van loonbeslag. De kans is daardoor groot dat (nog) geen bedrag voor de schuldeisers is gespaard. Om aan de huidige aangeboden schuldregeling te kunnen voldoen, heeft [A] -in afwijking van voormelde fixatiedatum- verklaard dat in zijn optiek het minnelijke traject nog ‘32 maanden minus een eventueel spaarsaldo zal lopen.’
4.3
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er niet van uit kan worden gegaan dat de huidige aangeboden schuldregeling (nog) betrouwbaar is. Het is immers niet duidelijk hoe lang het minnelijk traject nog zal duren en ook niet welk bedrag voor de schuldeisers zal kunnen worden gespaard en evenmin of het aangeboden akkoord zal worden gehaald. Bovendien lijkt de schuldenlast waarop het akkoord is gebaseerd niet langer actueel te zijn. Bij deze stand van zaken kan niet worden gezegd dat verweerster het aanbod zoals dat nu voorligt in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren. De rechtbank zal het verzoek dan ook reeds hierom afwijzen.
4.4
Verzoekers hebben op de zitting laten weten het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling te handhaven, als het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de door verzoeker aangeboden schuldregeling wordt afgewezen. In het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal afzonderlijk vonnis worden gewezen. Bij de beoordeling van en de beslissing op laatstgenoemd verzoek zal de rechtbank meenemen dat zij geen enkel vertrouwen heeft in het opnieuw door de gemeente Delft doorlopen van een minnelijk traject.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot het bevelen in te stemmen met de door verzoekers aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Fw.
Gewezen door mr. R.G.C. Veneman, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 oktober 2021 in tegenwoordigheid van C.R. Cortenbach-van der Lek LL.B., griffier.
Tegen deze uitspraak kan de schuldenaar gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak in hoger beroep komen, in te stellen door een verzoekschrift, uitsluitend via een advocaat in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag. Dit is slechts mogelijk indien de schuldenaar ook op dezelfde wijze hoger beroep instelt tegen de uitspraak tot afwijzing van het daarmee samenhangende verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (art. 292 lid 3 Fw).