ECLI:NL:RBDHA:2021:10842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.9592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de leeftijd en asielaanvraag van een Eritrese vreemdeling in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese vreemdeling. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten op 3 maart 2021 hebben bevestigd dat de eiser in Italië als meerderjarig geregistreerd staat. De eiser betwistte deze registratie en voerde aan dat hij met twee verschillende geboortedata in Italië geregistreerd staat, maar de rechtbank volgde deze stelling niet. De rechtbank oordeelde dat de leeftijdsschouw en het beleid van verweerder conform de geldende richtlijnen zijn uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een medisch botonderzoek, omdat de Italiaanse registratie als meerderjarig door verweerder terecht werd gevolgd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat de door eiser ingebrachte documenten en rapporten niet voldoende waren om zijn minderjarigheid te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat de situatie in Italië zoals beschreven in het AIDA-rapport verouderd was en geen actueel beeld gaf van de omstandigheden waaronder de eiser in Italië was geregistreerd. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9592

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. T.M. van der Wal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Saglik).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.9593, op 23 september 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum 1] 2004.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Hierin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
Leeftijdsschouw
3. Eiser voert aan dat in het rapport aanmeldgehoor AMV onvoldoende gemotiveerd vermeld is waarom de door de gehoorambtenaar opgesomde lichamelijke kenmerken aanleiding (kunnen) geven tot twijfel omtrent de minderjarigheid van eiser. De gehoorambtenaar heeft tijdens het aanmeldgehoor AMV niet alle aspecten met inbegrip van uiterlijk, gedrag en verklaringen zoals genoemd in paragraaf C1/2.2 [3] van de Vc [4] bij de beoordeling betrokken. Het hebben van een zichtbare adamsappel en baardgroei passen bij een leeftijd van 17 jaar. Het hebben van wallen en rimpels op het voorhoofd duiden niet per definitie op meerderjarigheid. Evenmin blijkt uit het aanmeldgehoor welk gedrag van eiser en welke verklaringen duiden op een mogelijk meerderjarige leeftijd.
3.1
De rechtbank stelt vast dat op 13 januari 2021 een leeftijdsschouw door AVIM [5] heeft plaatsgevonden waarbij de verbalisanten unaniem hebben geconcludeerd dat er getwijfeld wordt aan de minderjarige leeftijd van eiser. Ook hebben zij geconcludeerd dat nader onderzoek door de IND moet plaatsvinden. Op 25 januari 2021 heeft de gehoorambtenaar tijdens het aanmeldgehoor AMV ook een leeftijdsschouw verricht en vastgesteld dat getwijfeld wordt aan de leeftijd van eiser. Daarop heeft verweerder een onderzoek verricht naar de leeftijd van eiser door bij de Italiaanse autoriteiten na te vragen onder welke geboortedatum eiser daar is geregistreerd. De Italiaanse autoriteiten hebben vermeld dat bij hen de geboortedatum [geboortedatum 2] 2002 bekend is, waarop verweerder die datum heeft aangehouden.
3.2
Uit paragraaf C1/2.1 van de Vc, in samenhang met WI [6] 2018/19, volgt dat een leeftijdsschouw, onder andere, kan bestaan uit een sessie met twee medewerkers van de AVIM/Koninklijke Marechaussee en een sessie met een medewerker van de IND. Hierbij beoordelen de medewerkers afzonderlijk van elkaar of sprake is van evidente meerder- of minderjarigheid of dat sprake is van twijfel over de opgegeven leeftijd. Bij de schouw worden niet alleen uiterlijkheden bezien, maar ook het gedrag en de verklaringen over leeftijd gerelateerde onderwerpen worden daarbij betrokken. In de WI 2018/19 staan een aantal uiterlijke/lichamelijke kenmerken opgesomd, die niet limitatief van aard zijn. Het gaat dan om het al dan niet aanwezig zijn van rimpels, terugwijkende haargrens, zeer veel gezichts-/lichaamsbeharing, grijze haren, zichtbare adamsappel, enzovoorts. Naar het oordeel van de rechtbank is de leeftijdsschouw zoals die is beschreven in de Vc en in WI 2018/19 op de juiste wijze doorlopen. Zowel door AVIM als door de IND is gemotiveerd weergegeven op basis van welke informatie de conclusie over de leeftijd van eiser is getrokken. De gedragingen van eiser zijn daarbij ook betrokken, in die zin dat is vastgesteld dat er geen gedragingen zijn waargenomen waaruit de minder- of meerderjarigheid van eiser uit kan blijken. Ook blijkt uit de gehoren dat eisers verklaringen bij de beoordeling van zijn leeftijd zijn betrokken. Ten aanzien van de opmerking in het beroepschrift dat eiser (nog steeds) niet in het bezit is van het proces-verbaal van AVIM, overweegt de rechtbank dat ter zitting is vastgesteld dat verweerder dit dossierstuk wel tijdig in het digitale systeem heeft geüpload. Daarmee heeft eiser in ieder geval in de beroepsfase de beschikking gehad over het proces-verbaal van AVIM, zodat hij in de gelegenheid is geweest hier tegenop te komen. De beroepsgrond slaagt niet.
Leeftijdsonderzoek
4. Eiser voert aan dat onderzoek op grond van artikel 34 van de Dublinverordening geen leeftijdsonderzoek is zoals in paragraaf C1/2.2 van de Vc is voorgeschreven. Een dergelijk onderzoek kan niet worden beschouwd als een nader onderzoek naar de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. Subsidiair is verweerder ten onrechte van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van de leeftijdsregistratie in Italië uitgegaan. Verweerder heeft niet onderzocht hoe deze registratie tot stand is gekomen. Italië heeft geen onderzoek gedaan naar eisers leeftijd. Uit het onderzoeksresultaat bij de Italiaanse autoriteiten blijkt dat hij daar met twee verschillende geboortedata geregistreerd staat, waarvan er één wijst op een minderjarige leeftijd. Zijn gegevens zijn in Italië op een onrechtmatige manier afgenomen. Hij is bij aankomst van boord van een schip gehaald en verkeerde toen in slechte omstandigheden. In de zienswijze heeft eiser verwezen naar pagina 20 en 21 van het AIDA-rapport van 2017, waarin concrete aanknopingspunten zijn opgenomen dat persoonsgegevens op onzorgvuldige wijze worden geregistreerd door de Italiaanse autoriteiten bij asielzoekers . Zonder zich ervan te vergewissen of eisers registratie in Italië op een betrouwbare wijze heeft plaatsgevonden, heeft verweerder niet kunnen uitgaan van de gegevens uit Italië.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het geval van eiser conform zijn eigen beleid en werkwijze heeft gehandeld. Voor zover eiser betoogt dat verweerder een medisch botonderzoek bij eiser had moeten afnemen zoals bedoeld in artikel 3.109d, tweede lid, van het Vb [7] , wordt eiser hierin niet gevolgd. Uit paragraaf 2.4 van WI 2018/19 volgt immers dat altijd een onderzoek wordt opgestart bij een andere lidstaat, ongeacht het resultaat van de leeftijdsschouw, indien er sprake is van een Eurodac-treffer. De Afdeling [8] heeft dit ook bevestigd in haar uitspraak van 2 september 2019 [9] , waarin is geoordeeld dat verweerder terecht is uitgegaan van de in Italië geregistreerde meerderjarigheid en dat alleen al daarom terecht geen medisch onderzoek is aangeboden aan de vreemdeling.
4.2
De Italiaanse autoriteiten hebben verweerder op 3 maart 2021 geïnformeerd dat eiser in Italië als meerderjarig geregistreerd staat, met de geboortedatum [geboortedatum 2] 2002. De stelling van eiser dat hij in Italië met twee verschillende geboortedata geregistreerd staat, volgt de rechtbank niet. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat in de eerste regel van de reactie van de Italiaanse autoriteiten de in het informatieverzoek aan de Italiaanse autoriteiten verstrekte gegevens staan waarmee de vreemdeling bekend is bij de Nederlandse autoriteiten. De gegevens die achter ‘alias’ staan, zijn de gegevens die bekend zijn bij de Italiaanse autoriteiten [10] . Dit betekent dat verweerder er terecht vanuit is gegaan dat eiser in Italië uitsluitend geregistreerd staat onder het alias [alias] , geboren op [geboortedatum 2] 2002 met de Eritrese nationaliteit.
4.3
Ten aanzien van de stelling dat uit het AIDA-rapport van februari 2017 concrete aanknopingspunten volgen waaruit moet blijken dat de persoonsgegevens in Italië op onzorgvuldige wijze worden geregistreerd bij asielzoekers als eiser, die in verwarde toestand uit het water worden gehaald, is de rechtbank als volgt van oordeel. Verweerder heeft terecht geconstateerd dat het door eiser aangehaalde rapport dateert van 2017, terwijl eiser in november 2020 in Italië aankwam. Daaruit volgt dat dit rapport dusdanig verouderd is dat het geen actueel en accuraat beeld meer schetst van de situatie in Italië zoals deze was toen eiser daar aankwam. Daarbij komt dat de Afdeling in de uitspraak van 14 november 2018 [11] , waarin het AIDA-rapport van februari 2017 is betrokken, heeft geoordeeld dat verweerder ook ten aanzien van de registratie van persoonsgegevens in Italië kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
4.4
Verder volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat de door eiser overgelegde documenten evenmin zijn minderjarigheid onderbouwen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht van de geboortedatum van [geboortedatum 2] 2002 is uitgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Asielprocedure Italië
5. Eiser voert aan dat uit niets blijkt dat Italië hem daadwerkelijk (opnieuw) zal toelaten in de asielprocedure. Verweerder is dit ten onrechte niet nagegaan. Eiser heeft verklaard dat hij in Italië nooit een procedure met een gehoor heeft doorlopen, geen advocaat heeft gesproken en ook geen beslissing heeft ontvangen. Het is dan ook de vraag of voor eiser bij terugkeer een asielprocedure openstaat.
5.1
De rechtbank stelt vast dat eiser heeft verklaard dat hij in Italië nooit een asielaanvraag heeft ingediend. Het betoog van eiser dat verweerder navraag moet doen bij de Italiaanse autoriteiten naar de stand van die procedure, slaagt reeds daarom niet. Zoals verweerder ter zitting heeft opgemerkt is het claimakkoord gebaseerd op artikel 13 van de Dublinverordening. Eiser zal na aankomst in Italië een asielaanvraag kunnen indienen. Indien eiser bij terugkeer naar Italië en bij het indienen van zijn asielaanvraag problemen ondervindt, kan hij daarover klagen bij de desbetreffende (hogere) instanties. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Thans paragraaf C1/2.1 van de Vc.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
6.Werkinstructie.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.ECLI:NL:RVS:2019:2984, rechtsoverweging 1.1.
10.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3743, rechtsoverweging 5.1.
11.ECLI:NL:RVS:2017:3743, rechtsoverweging 7.