ECLI:NL:RBDHA:2021:10829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
09/173545-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor handel in cocaïne en eenvoudig witwassen met gevangenisstraf en voorwaarden

Op 5 oktober 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in cocaïne en het eenvoudig witwassen van een contant geldbedrag van € 11.610,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte tussen 1 juli 2019 en 29 juni 2021 opzettelijk cocaïne heeft geteeld, bereid, bewerkt, verkocht en vervoerd. Daarnaast heeft hij op 29 juni 2021 een hoeveelheid van 93,9 gram cocaïne aanwezig gehad. De verdachte heeft erkend dat het geldbedrag van € 11.610,00 afkomstig was uit zijn drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met daaraan verbonden de voorwaarden van reclasseringstoezicht en het volgen van een ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een deel van het in beslag genomen geldbedrag verbeurd verklaard en een deel teruggegeven aan de rechthebbende. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/173545-21
Datum uitspraak: 5 oktober 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] ,
[adres 1]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn, locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 21 september 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.M. de Vries en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. C. Ihataren naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 21 september 2021 meegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot en met 29 juni 2021 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 29 juni 2021 te Alphen aan den Rijn opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 93,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
hij op of omstreeks 29 juni 2021, te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, een voorwerp, te weten
11.610 en/of 2.075 euroaan contanten,
althans enig contant geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten
11.610 euro en/of 2.075 euroaan contanten,
althans enig contant geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig
(eigen)misdrijf.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot feit 3 heeft zij bewezenverklaring verzocht het eenvoudig witwassen van het gehele bedrag. Op haar specifieke standpunten wordt hierna
– voor zover van belang – nader in gegaan
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Op haar specifieke standpunten wordt hierna – voor zover van belang – hierna nader op in gegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1 en 2
De rechtbank zal voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft deze feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw ten aanzien van deze feiten geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 september 2021;
  • het proces-verbaal van verhoor [aangever] , opgemaakt op 26 februari 2021 (pagina’s 12-13);
  • het proces-verbaal van verhoor [getuige] , opgemaakt op 13 juli 2021 (pagina’s 167-168);
  • het proces-verbaal van bevindingen opgemaakt d.d. 1 juli 2021 (pagina’s 92-93);
  • het proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, opgemaakt d.d. 13 juli 2021 (pagina’s 174-188).
Feit 2:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 september 2021;
  • het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 juli 2021 (pagina’s 60-61);
  • het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, opgemaakt op 1 juli 2021 (pagina 99);
  • het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte, opgemaakt op 30 juni 2021 (pagina 103);
  • het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 augustus 2021 (pagina 342-344)
- een geschrift, te weten het NFI-rapport d.d.19 augustus 2021 (pagina 345).
Gelet hierop acht de rechtbank feiten 1 en 2 wettig en overtuigd bewezen.
Feit 3
Eenvoudig witwassen
Op 29 juni 2021 vond een doorzoeking plaats van de woning van [naam vriendin verdachte] aan de [adres 2] in Alphen aan den Rijn. In de woonkamer werd een geldbedrag van € 11.610,00 aangetroffen. [3] De verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig in de woning van zijn vriendin verbleef en dat hij het geldbedrag in de woonkamer had opgeborgen. Voorts heeft de verdachte erkend dat het geldbedrag de opbrengst van zijn drugshandel was. [4]
Voor een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen, strafbaar gesteld in artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, is vereist dat vaststaat dat het voorwerp onmiddellijk afkomstig is uit
enig eigenmisdrijf en dat de verdachte het voorwerp heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad. Anders dan door de raadsvrouw is betoogd, is voor een bewezenverklaring van eenvoudig witwassen niet vereist dat de verdachte de criminele herkomst van het voorwerp heeft verborgen of verhuld.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte het aangetroffen geldbedrag van € 11.610,00 voorhanden heeft gehad, omdat hij het geldbedrag in de woning van zijn vriendin had opgeborgen en dat het geldbedrag afkomstig is van zijn eigen misdrijf, namelijk zijn handel in cocaïne. De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden het eenvoudig witwassen van een geldbedrag van € 11.610,00.
Partiële vrijspraak
In de slaapkamer van de woning van [naam vriendin verdachte] is nog een geldbedrag van € 2.075,00 aangetroffen. De verdachte wordt verweten ook dit geldbedrag (eenvoudig) te hebben witgewassen. De verdachte heeft ontkend dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank stelt voorop dat allereerst moet worden vastgesteld of zich feiten en omstandigheden voordoen die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulks zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het in de tenlastelegging genoemde voorwerp. Een dergelijke verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat een criminele herkomst dus als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (ECLI:NL:HR:2018:2352). Dit beoordelingskader geldt eveneens wanneer sprake is van een vermoeden dat het voorwerp afkomstig is uit enig eigen misdrijf (ECLI:NL:HR:2020:36).
De aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn bewezen verklaard. De verdachte heeft ook bekend te hebben gehandeld in cocaïne en een hoeveelheid cocaïne aanwezig te hebben gehad. Ook heeft de verdachte – zoals hierboven reeds is overwogen – bekend dat het in de woning van zijn vriendin aangetroffen geldbedrag van € 11.610,00 is verdiend door de handel in de cocaïne. Deze omstandigheden rechtvaardigen het vermoeden dat het in de slaapkamer aangetroffen geldbedrag van € 2.075,00 onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf van de verdachte.
De verdachte heeft bij de politie en ter zitting een verklaring gegeven over de herkomst van het geldbedrag van € 2.075,00. Dit geldbedrag is volgens hem van zijn vriendin. Zij heeft hard voor dit geldbedrag gewerkt en spaarde het in contanten om een nieuw bed te kopen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het geld. Uit het dossier volgt immers dat [naam vriendin verdachte] een baan heeft en dat het geld in haar woning is aangetroffen. Het ligt vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde alternatieve herkomst van het geldbedrag. In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van verhoor van [naam vriendin verdachte] . In dit verhoor is zij, als verdachte, slechts eenmaal bevraagd naar de herkomst van het geldbedrag. [naam vriendin verdachte] deed in reactie op deze vraag een beroep op haar zwijgrecht.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de resultaten van het onderzoek van het Openbaar Ministerie niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft, waardoor een criminele herkomst niet als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Het enkele feit dat [naam vriendin verdachte] de verklaring heeft bevestigd noch ontkracht is daarvoor onvoldoende. Zij werd immers gehoord als verdachte en mocht zich beroepen op haar zwijgrecht. Daarmee is dan ook niet gezegd dat de verklaring van de verdachte niet kan kloppen en dat het geld wel van de drugshandel
moetzijn geweest. De rechtbank oordeelt daarom dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat ook het bedrag van € 2.075,00 uit eigen misdrijf afkomstig is, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op tijdstippen in de periode van 1 juli 2019 tot en met 29 juni 2021 in Nederland opzettelijk heeft bewerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd,
steedseen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
hij op 29 juni 2021 te Alphen aan den Rijn opzettelijk aanwezig heeft gehad van 93,9 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3
hij op 29 juni 2021, te Alphen aan den Rijn, een voorwerp, te weten 11.610 euro aan contanten, voorhanden
heeftgehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel – onmiddellijk – afkomstig was uit eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering en het beschikken over een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing of werk.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een groot deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd, waaronder ook de verplichting tot het volgen van een ambulante behandeling.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich bijna twee jaar lang schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne. Ook heeft de verdachte opzettelijk een hoeveelheid cocaïne aanwezig gehad. Het gebruik van cocaïne vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt dikwijls tot verslaving aan het gebruik ervan. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van deze middelen. De verdachte heeft zich met het handelen in cocaïne niet om deze gevolgen bekommerd en enkel gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Dit ondanks dat zijn vriendin meerdere malen aan hem heeft gevraagd om ermee te stoppen. De rechtbank rekent het de verdachte in het bijzonder aan dat, zoals uit het dossier naar voren komt, hij doelbewust aanbiedingen deed aan afnemers die wilden stoppen met het gebruik van drugs en dat hij op de pof cocaïne verkocht, zodat verslaafden bleven gebruiken. Op het moment dat een afnemer de op de pof gekochte cocaïne niet kon terugbetalen, werd het geld op niet mis te verstane wijze door de verdachte teruggeëist. De rechtbank acht dit een buitengewoon kwalijke wijze van handelen.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan eenvoudig witwassen van een contant geldbedrag van in totaal € 11.610,00. Hij heeft dit bedrag verdiend met zijn handel in cocaïne. Witwassen vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 augustus 2021. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het advies van Reclassering Nederland van 25 augustus 2021, opgesteld door [naam reclasseringsmedewerker], reclasseringswerker, waaruit blijkt dat de verdachte zich heeft laten leiden door financieel gewin. De reclassering ziet risico’s in het sociaal netwerk en het gedrag van de verdachte en zijn denkpatronen en vaardigheden. Zij schat het recidiverisico in als gemiddeld, maar maakt daarbij de kanttekening dat de verdachte niet wilde spreken over de duur van het handelen in drugs. De reclassering adviseert om bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling en het beschikken over een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing of werk.
De op te leggen straf
Alles afwegende acht de rechtbank dat, gelet op de ernst van de feiten, niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank – onder meer – acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. Hierin is als uitgangspunt vermeld dat een straf van 12 maanden passend en geboden is voor het met enige regelmaat verkopen/afleveren/verstrekken van gebruikershoeveelheden harddrugs vanuit een pand of straat gedurende 6 tot 12 maanden. De verdachte heeft twee keer zo lang als de in het oriëntatiepunt als maximum genoemde periode in cocaïne gehandeld. Dit leidt derhalve tot een substantieel langere gevangenisstraf als uitgangspunt. De rechtbank overweegt evenwel dat dit, gelet op de in de oriëntatiepunten voor harddrugshandel gehanteerde staffel, niet dient te leiden tot een verdubbeling van de in het oriëntatiepunt genoemde straf.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf voorts ten voordele van de verdachte rekening met zijn jonge leeftijd. Daarbij komt dat de verdachte nu lijkt in te zien dat hij verkeerd heeft gehandeld door te gaan dealen in cocaïne en lijkt hij gemotiveerd om zijn leven op de rails te krijgen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de gevangenisstraf deels voorwaardelijk op te leggen. Daarbij hoopt de rechtbank dat een flink voorwaardelijk deel de verdachte zal weerhouden om opnieuw in de fout te gaan.
Dit alles bij elkaar en mede gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken als straf is opgelegd, maakt dat de rechtbank een lagere straf zal opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 16 maanden passend en geboden en zal een deel van die straf, te weten 6 maanden, voorwaardelijk opleggen, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Anders dan de officier van justitie, ziet de rechtbank aanleiding om ook het volgen van een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde op te leggen. Immers, de behandeling is volgens de reclassering gericht op de leefgebieden sociaal netwerk, relaties en gedrag, denkpatronen en vaardigheden, alsmede op de impact van deze strafzaak. Naar oordeel van de rechtbank kan een dergelijke behandeling de kans op herhaling inperken.
Duur van de proeftijdDe rechtbank neemt in aanmerking dat de verdachte op jonge leeftijd doelbewust voor een lange periode heeft gehandeld in cocaïne en een groot contant geldbedrag heeft witgewassen. Om de verdachte in de toekomst ervan te weerhouden weer te gaan handelen in cocaïne of andere strafbare feiten te plegen, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf een proeftijd van drie jaren verbinden.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1
De beslaglijst
Op de beslaglijst van 9 september 2021 staan de volgende voorwerpen:
13.735,00 EUR (omschrijving: G2613407);
2 STK Papier (omschrijving G2613475);
61 STK enveloppe (omschrijving G2613418 lege ponypack klein, wit);
3 STK enveloppe (omschrijving G2613419 ponypack leeg groot, wit);
1 STK weegschaal (omschrijving: G2613422 rechthoekige weegschaal, zwart);
1 STK weegschaal (omschrijving G2613423 ovale weegschaal, zwart);
1 DS Doos (omschrijving G2613426 doos waar de weegschalen in zaten, zwart);
1 STK telefoontoestel (omschrijving G2613253 roze, merk: Apple IPhone S);
1 STK telefoontoestel (omschrijving G2613261 zwart, merk: Apple IPhone);
1 STK telefoontoestel (omschrijving G2613276 zwart, merk: Samsung).
7.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ter zitting heeft begrepen dat de verdachte afstand heeft gedaan van een gedeelte van het onder 1 op de beslaglijst genoemde geldbedrag, te weten een bedrag van € 11.660,00 en de onder 2 tot en met 9 genoemde voorwerpen. Ten aanzien van het overige deel van het onder 1 in beslag genomen geldbedrag en het onder 10 genoemde voorwerp heeft de officier van justitie gevorderd dat deze voorwerpen verbeurd zullen worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een gedeelte van het onder 1 op de beslaglijst genoemde geldbedrag, te weten een bedrag van € 2.075,00, moet worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde de vriendin van de verdachte. Ten aanzien van de onder 10 genoemde telefoon heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat deze teruggegeven moet worden aan de verdachte.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Anders dan de officier van justitie heeft gesteld kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte ondubbelzinnig afstand van een of meer goederen heeft gedaan. Zij zal dan ook over alle goederen beslissen.
De rechtbank zal een gedeelte van het onder 1 inbeslaggenomen geldbedrag, te weten: € 11.660,00, verbeurd verklaren. Dit geldbedrag is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit aan de verdachte toebehoort en geheel door middel van het bewezenverklaarde feit 1 is verkregen. Voor het overige deel van het geldbedrag zal de rechtbank gelasten dat het aan de rechthebbende wordt teruggegeven.
De rechtbank zal de onder 2 tot en met 10 op de beslaglijst genoemde voorwerpen eveneens verbeurd verklaren, omdat deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid. Ook de onder 10 op de beslaglijst genoemde telefoon wordt verbeurd verklaard, aangezien op deze telefoon drugsgerelateerde chatberichten zijn aangetroffen. Het is dus, anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, duidelijk dat ook met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan.
Bij het opleggen van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 3:eenvoudig witwassen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt onder behandeling stelt van de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- beschikt over een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing of werk, zulks ter beoordeling van de reclassering.
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd een deel van het onder 1 op de beslaglijst genummerde voorwerp, te weten: een bedrag van € 11.660,00 en de onder 2 tot en met 10 op de beslaglijst genummerde voorwerpen;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van een deel van het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: een bedrag van € 2.075,00.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
mr. A.J. van der Ven, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.N.D. Snel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 oktober 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021186775, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, basisteam Alphen aan den Rijn (doorgenummerd p. 1 t/m 347).
2.De rechtbank stelt vast dat het netto gewicht aan cocaïne (opgeteld) 97,4 gram is, wat in elk geval de in de tenlastelegging opgenomen 93,4 gram behelst.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 18-19.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 21 september 2021.