ECLI:NL:RBDHA:2021:10738

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
4 oktober 2021
Zaaknummer
NL20.5265 en NL20.5267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening met betrekking tot Italië

In deze zaak hebben eisers, die de Iraanse nationaliteit bezitten, asiel aangevraagd in Nederland op 6 oktober 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvragen niet in behandeling genomen, omdat Italië als verantwoordelijk lidstaat is vastgesteld op basis van de Dublinverordening. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 maart 2020 is de overdracht aan Italië geschorst totdat op de beroepen was beslist. De rechtbank heeft de behandeling aangehouden in afwachting van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) over de situatie van kwetsbare vreemdelingen in Italië. Op 23 maart 2021 heeft het EHRM in de zaak M.T. tegen Nederland uitspraak gedaan, waar partijen op hebben gereageerd.

De rechtbank heeft overwogen dat de bestreden besluiten van de staatssecretaris zijn gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië de verantwoordelijke lidstaat is, ondanks de bezwaren van eisers over de opvangsituatie in Italië. Eisers hebben niet kunnen aantonen dat zij in Italië geen adequate opvang zouden krijgen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris geen aanvullende garanties hoefde te vragen aan de Italiaanse autoriteiten en dat de asielaanvragen van eisers terecht niet in behandeling zijn genomen. Het beroep is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.5265 en NL20.5267

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1], eiser 1, V-nummer: [Nummer 1],

[Naam 2], eiseres, V-nummer [Nummer 2],
mede namens hun minderjarige kinderen:
[Naam 3], eiser 2, V-nummer: [Nummer 3],
[Naam 4], eiser 3, V-nummer [Nummer 4],
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. J. van Raak en mr. A.M.H.W. van Heerebeek)

Procesverloop

Bij besluiten van 27 februari 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De mondelinge behandeling van de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening heeft plaatsgehad op 13 maart 2020. Eiser 1 is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Soltani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde mr. J. van Raak. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter de bestreden besluiten geschorst en bepaald dat eisers niet mogen worden overgedragen aan Italië totdat is beslist op de beroepen.
De rechtbank heeft de zaken aangehouden in afwachting van een uitspraak van het EHRM [1] over de positie van bijzonder kwetsbare vreemdelingen in Italië.
Het EHRM heeft op 23 maart 2021 arrest gewezen in de zaak M.T. tegen Nederland. [2]
Partijen hebben op verzoek van de rechtbank gereageerd op de beslissing van het EHRM.
De verdere behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2021. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Soltani.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door gemachtigde mr. A.M.H.W. van Heerebeek.

Overwegingen

1. Eisers stellen de Iraanse nationaliteit te bezitten. Op 6 oktober 2019 hebben zij hun asielaanvragen ingediend in Nederland.
2. Verweerder heeft de bestreden besluiten gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [3] Daarin is bepaald dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [4] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om overname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië sinds 19 januari 2020 vaststaat.
3. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van hun aanvragen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich dient te trekken. Zij verblijven inmiddels bijna twee jaren in Nederland en het zou onredelijk zijn om van hen te vergen dat zij terugkeren naar Italië, zeker gezien het feit dat eisers slechts een paar dagen in een hotel in Italië hebben verbleven. Eisers participeren in de Nederlandse maatschappij en dragen hun steentje zo goed mogelijk bij. Verder heeft verweerder onvoldoende onderzoek verricht naar de invloed die de overdracht aan Italië zal hebben op de ontwikkeling van de minderjarige eisers. Eisers zijn aan te merken als kwetsbare vreemdelingen, gelet op de minderjarigheid van eisers 2 en 3, alsmede de psychische klachten van eiseres. Ten tijde van de bestreden besluiten was de feitelijke situatie van de beschikbaarheid en geschiktheid van de opvanglocaties in Italië onvoldoende duidelijk en nog steeds bestaan er veel onduidelijkheden omtrent de opvang daar. Nu het ontbreekt aan garanties, is er sprake van een dreigend risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest. [6] Tot slot stellen eisers dat het onduidelijk is of zij nog aan Italië kunnen worden overgedragen, omdat het door de Italiaanse autoriteiten afgegeven visum waarmee zij de Europese Unie zijn ingereisd geldig was tot 27 september 2019 en dus is verlopen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Dublinverordening wordt de verantwoordelijke lidstaat bepaald op grond van de situatie op het tijdstip waarop de verzoeker zijn verzoek om internationale bescherming voor de eerste maal bij een lidstaat indient. In het onderhavige geval ligt het bedoelde peilmoment op 6 oktober 2019. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers op 6 oktober 2019 beschikten over een door de Italiaanse autoriteiten verstrekt visum, geldig tot 27 september 2019. Dat dit visum inmiddels niet meer geldig is, is niet van invloed op de bepaling van de verantwoordelijke lidstaat. Verweerder heeft dan ook op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening terecht geconcludeerd dat Italië de verantwoordelijke lidstaat is voor de asielaanvragen van eisers.
5. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat het feit dat Italië niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft gereageerd op het overnameverzoek van Nederland gelijk met het aanvaarden daarvan. Met het (fictieve) claimakkoord garandeert Italië dat de asielaanvragen van eisers in behandeling zullen worden genomen, met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen, waaronder de Opvangrichtlijn. [7]
6. Verweerder mag er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit gaan dat Italië daarbij zijn verplichtingen nakomt. Uit de jurisprudentie van de Afdeling [8] volgt dat in het geval van Italië onverkort van het interstatelijk vertrouwensbeginsel wordt uitgegaan. [9] Verder hebben de Italiaanse autoriteiten met hun Circular Letter van 8 februari 2021 uitdrukkelijk de opvang van Dublinterugkeerders in de nieuwe opvang (SAI) uitdrukkelijk toegezegd.
7. Het is daarom aan eisers om aannemelijk te maken dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hierin zijn eisers niet geslaagd.
Hun verwijzingen naar tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Italië, zoals gesignaleerd in het rapport van het Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) van 10 juni 2021, het artikel van VluchtelingenWerk Nederland [10] en de brief van VluchtelingenWerk Nederland van 4 mei 2021, zijn hiervoor niet voldoende. Hieruit volgt namelijk niet dat de situatie voor Dublinterugkeerders in Italië is verslechterd ten opzichte van de omstandigheden zoals die in eerdere publicaties naar voren zijn gekomen. Dat het in de praktijk nog niet duidelijk is hoe de nieuwe wetgeving in Italië tot verbetering van de asielprocedure en voorzieningen zullen leiden, is niet voldoende voor twijfel aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Dat naar eisers stellen de opvangvoorzieningen ten tijde van de bestreden besluiten onvoldoende waren, kan gezien de ex nunc beoordeling in beroep niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
8. Ook uit het arrest van het EHRM in de zaak M.T. tegen Nederland volgt dat (kwetsbare) asielzoekers aan Italië kunnen worden overgedragen. Niet is gebleken dat eisers bijzondere opvangbehoeften hebben waarin de Italiaanse autoriteiten niet kunnen voorzien. De gestelde gevolgen van overdracht voor de ontwikkeling van de minderjarige eisers 2 en 3, noch de gestelde psychische problemen van eiseres zijn concreet onderbouwd. Verweerder heeft dan ook geen aanvullende garanties hoeven vragen aan de Italiaanse autoriteiten.
9. Eisers hebben dus niet aannemelijk gemaakt dat zij in Italië geen toereikende opvang zullen krijgen. Voor zover zij na overdracht aan Italië van mening mochten zijn dat de Italiaanse autoriteiten tekortschieten, dienen zij hierover in Italië te klagen. Niet is gebleken dat deze mogelijkheid voor eisers niet bestaat of dat de Italiaanse autoriteiten hen niet zouden kunnen of willen helpen.
10. Verweerder heeft ook in het tijdsverloop sinds de aanvraag geen aanleiding hoeven zien om de verantwoordelijkheid voor de asielaanvragen aan zich te trekken. Op verzoek van eisers is immers de behandeling van de beroepen aangehouden en is een voorlopige voorziening getroffen waarbij overdracht aan Italië is verboden zolang nog niet op de beroepen is beslist.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
2.ECLI:CE:ECHR:2021:0323DEC004659519.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
7.Richtlijn 2013/33/EU.
8.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Zie de uitspraken van de Afdeling van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:987 en ECLI:NL:RVS:2020:986, van 15 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2449 en van 19 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:881.
10.‘Veelgestelde vragen Dublin/Italië – Gevolgen wetswijzigingen voor opvang (van Dublin-terugkeerders) in Italië’, VluchtelingenWerk Nederland, Vluchtweb, augustus 2021.