ECLI:NL:RBDHA:2021:10688

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
NL21.13631
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Bulgarije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zich terecht op het standpunt had gesteld dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Eiser had aangevoerd dat zijn asielaanvraag in Bulgarije was afgewezen en dat hij vreesde voor detentie bij terugkeer. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van systematische tekortkomingen in de Bulgaarse asielprocedure en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer in Bulgarije in detentie zou worden geplaatst. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op eerdere uitspraken van andere rechtbanken, omdat deze zaken niet vergelijkbaar waren met zijn situatie. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13631

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S. Cetinkaya-Ahmad),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.A. van Eijk).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.13632, op 14 september 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Iraakse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1996.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] ; daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat zijn asielaanvraag in Bulgarije is afgewezen, waardoor hij vreest dat hij bij terugkeer opnieuw in detentie wordt geplaatst. Verweerder had hier onderzoek naar moeten doen. Verder heeft eiser gewezen op de slechte omstandigheden waaronder hij in detentie heeft verbleven en de wijze waarop hij door de politie is behandeld. Hij heeft op geen enkele manier bescherming gekregen van de Bulgaarse autoriteiten, maar werd mishandeld en vernederd. Na de detentie kwam eiser in een opvangkamp waarin de omstandigheden ook erg slecht waren. Dit sluit aan bij het algemene beeld zoals dat naar voren komt uit de door eiser overgelegde bronnen. Hij kon hierover niet klagen bij de Bulgaarse autoriteiten, hij had geen juridische bijstand en zijn angst voor de Bulgaarse autoriteiten en het risico om wederom in detentie te geraken hebben hem weerhouden zich te beklagen. Er waren ook geen organisaties om eiser te helpen bij het indienen van de klacht. Ook is eiser bij aankomst in Bulgarije niet op zijn rechten en plichten gewezen, waardoor niet van een effectieve toegang tot de asielprocedure kan worden gesproken. Eiser meent dat Bulgarije in zijn geval het Vluchtelingenverdrag niet heeft geëerbiedigd en daarmee ook niet artikel 78 van het VWEU [3] . Eiser werd vastgezet en is een keer naar de rechtbank gebracht, waar vervolgens tijdens de zitting aan hem werd meegedeeld dat Irakezen in Bulgarije geen verblijfsvergunning asiel krijgen. Dit zijn concrete aanwijzingen dat Bulgarije de internationale verplichtingen niet nakomt, waardoor niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij terugkeer loopt eiser ernstig risico op behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest [4] en artikel 3 van het EVRM [5] .
3.1
De rechtbank oordeelt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet is geslaagd.
3.2
Hoewel het AIDA rapport, update 2020 blijk geeft van enkele aandachtspunten en problemen ten aanzien van de (medische) opvangomstandigheden en de omstandigheden in detentiecentra in Bulgarije, kan hieruit naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Bulgarije. Verweerder heeft zich daartoe terecht op het standpunt gesteld dat uit het AIDA-rapport volgt dat Dublinterugkeerders, zoals eiser, geen problemen ondervinden. [6] Hieruit volgt dat een Dublinterugkeerder naar een opvangcentrum kan worden gestuurd of naar een ‘pre-removal detention facility’. Naar welke faciliteit de vreemdeling wordt gestuurd hangt af van de asielprocedure die hij voorheen in Bulgarije heeft doorlopen. Verder volgt uit het rapport dat de Bulgaarse autoriteiten sinds 2015 de verplichtingen zoals die volgen uit de Dublinprocedure, expliciet opvolgen. Met het claimakkoord garandeert Bulgarije dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verdragsverplichtingen en verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht.
3.3
Eiser heeft daarnaast niet voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zal worden gedetineerd bij terugkomst in Bulgarije. Bulgarije heeft in het claimakkoord vermeld dat dit wordt geaccepteerd op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening, waaruit volgt dat eisers asielaanvraag is afgewezen. Uit de verklaringen van eiser wordt niet duidelijk of eiser is vertrokken voor hij deze beslissing heeft gekregen, of dat hij erna is vertrokken. Indien eiser toch in een ‘pre-removal detention facility’ wordt geplaatst, dan kan eiser een opvolgende asielaanvraag indienen waaraan hij nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag moet leggen. In dat geval zal eiser naar een opvangcentrum worden verplaatst. Gelet op de garantie behorend bij een claimakkoord zal Bulgarije bij het indienen van een opvolgende aanvraag dit ook in behandeling nemen en niet eerder tot uitzetting overgaan tot op dit verzoek is beslist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom ook op grond van het voorgaande terecht op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Bulgarije en de opvangvoorzieningen en asielprocedure nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. De beroepsgronden slagen niet.
4. Eiser beroept zich vervolgens op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch van 15 juli 2021. [7] Hieruit volgt volgens eiser, samengevat, dat er ten aanzien van vreemdelingen met de Iraakse nationaliteit sprake is van indirect refoulement bij overdracht aan Bulgarije. Verweerder heeft geen hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling [8] oordeelde eerder [9] dat een verschil in bescherming tegen refoulement tussen lidstaten (en dus een risico op indirect refoulement) kan leiden tot een (structurele of fundamentele) tekortkoming, indien dit verschil in bescherming leidt tot schending van artikel 4 van het Handvest. Daarnaast verwijst eiser naar een uitspraak van het hooggerechtshof van Griekenland, waarin is geoordeeld dat de overdracht van Afghaanse Dublinclaimanten naar Bulgarije moet worden opgeschort. Het enkele standpunt van verweerder dat een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 27 november 2018 niet kan slagen omdat in die zaak niet voldoende gemotiveerd is ingegaan op wat door de vreemdeling naar voren is gebracht, acht eiser onvoldoende. Te meer nu de rechtbank in haar uitspraak heeft geoordeeld dat onvoldoende is gemotiveerd dat detentie in Bulgarije niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s Hertogenbosch van 15 juli 2021 in het geval van eiser niet kan slagen. Dit omdat die zaak een ander geval betrof. Daarin had de vreemdeling verklaard en aangetoond dat hij tot aan de hoogste Bulgaarse rechter had geprocedeerd en was duidelijk op welke grond de Bulgaarse rechter de asielaanvraag van de vreemdeling had afgewezen. Zijn asielmotief was gelegen in problemen met criminele organisaties, waarvan de Bulgaarse rechter had geoordeeld dat hij bij de Iraakse autoriteiten om hulp kon vragen. In het Nederlandse beleid is evenwel opgenomen dat vreemdelingen met de Iraakse nationaliteit in principe niet bescherming in kunnen roepen van de autoriteiten. Eiser heeft in zijn geval niet gesteld dat hij een zelfde soort asielmotief heeft. Uit het proces-verbaal van 31 maart 2021 volgt dat hij heeft verklaard dat hij problemen had met de familie van de vrouw met wie hij had willen trouwen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hieruit niet hoeven afleiden dat Nederland een ander oordeel zou vellen over dit asielrelaas dan Bulgarije, zodat in dit geval niet voor indirect refoulement hoeft te worden gevreesd. De beroepsgrond kan daarom niet slagen.
4.2
Ten aanzien van het beroep van eiser op de uitspraak van de Griekse rechter, is de rechtbank van oordeel dat het onduidelijk is op welke wijze deze zaak betrekking heeft op de zaak van eiser, nu dit gaat over Afghaanse vreemdelingen en niet over Iraakse vreemdelingen. Dit betreft dus een ander geval. Ook het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 27 november 2018 kan niet slagen.
De rechtbank was in die zaak van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd op de onderbouwde stellingen van eiser was ingegaan. In dit geval is verweerder wel gemotiveerd op de stellingen van eiser ingegaan in het bestreden besluit. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.I. Terborg-Wijnaldum, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
4.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.AIDA rapport, update 2020, pagina 33 en verder.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Uitspraak van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2592.