ECLI:NL:RBDHA:2021:10654

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
30 september 2021
Zaaknummer
AWB 21/5423
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking asielbesluit en recht op reguliere opvang voor Griekse statushouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Griekse statushouder, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het COA om zijn opvang in een versoberd regime te handhaven, ondanks dat zijn asielaanvraag eerder was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 31 augustus 2021 het eerdere besluit van 22 juli 2021 heeft ingetrokken, wat betekent dat de asielaanvraag van de eiser opnieuw in behandeling moet worden genomen. De rechtbank oordeelde dat de eiser recht heeft op reguliere opvang, omdat de intrekking van het besluit van de staatssecretaris de basis vormde voor het recht op financiële toelage en reguliere opvang. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het COA vernietigd en bepaald dat de eiser met onmiddellijke ingang in de reguliere opvang moet worden opgenomen. Tevens is het COA veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak benadrukt de rechten van asielzoekers en de verplichtingen van de overheid in het kader van opvang en asielprocedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/5423

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. L.J.H. Hoven-Kohl),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft hangende bezwaar tegen het fictief besluit van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Coa) om te weigeren zijn opvang in het versoberd regime te wijzigen, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend (AWB 21/5311). Eiser beoogt hiermee toegelaten te worden tot de reguliere opvang.
Verweerder heeft op 10 september 2021 een schriftelijk standpunt ingenomen en aangegeven dat eiser opvang wordt geboden in de sobere opvang voor asielzoekers maar dat aan hem wel de financiële toelage wordt toegekend.
Eiser heeft hiertegen het onderhavige beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting in het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 23 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig F.M. Warsame. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en staatloos te zijn. Hij heeft op
8 juli 2021 asiel aangevraagd. Bij besluit van 22 juli 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (Staatssecretaris) die aanvraag op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet-ontvankelijk verklaard.
2. Het besluit van 22 juli 2021 is door de Staatssecretaris ingetrokken op 31 augustus 2021 waarbij is aangegeven dat er opnieuw beslist zal worden op de aanvraag van eiser van 8 juli 2021. In het intrekkingsbesluit is verder nog vermeld. “
Over de gevolgen van de intrekking van dit besluit voor de opvang van de vreemdeling, kan dezerzijds geen mededeling worden gedaan. Dit valt buiten het bestek van de onderhavige procedure, die enkel ziet op de aanspraken van de vreemdeling op een verblijfsvergunning.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met de intrekking van de Staatssecretaris van het besluit van 22 juli 2021, artikel 9, zevende lid, van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) niet meer van toepassing is waardoor eiser per 31 augustus 2021 recht heeft op de in artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rva 2005 genoemde wekelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven. Verweerder stelt daarnaast dat artikel 19, derde lid, van de Rva 2005 (de dagelijkse inhuisregistratie) nog steeds van toepassing is. Deze verplichting is namelijk afhankelijk van een vermoedelijk niet-ontvankelijk verklaring. Met de intrekking van 31 augustus 2021 is niet gezegd dat daarmee artikel 3.l09ca van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) niet meer van toepassing is. Het besluit op en de beoordeling van de asielaanvraag staat immers nog overeind. Verweerder benadrukt dat in de benadering van eiser hij gedwongen zou zijn een zelfstandig oordeel te geven over de asielvraag terwijl dit voorbehouden is aan de Staatssecretaris.
4.Eiser voert aan dat verweerder hem dient toe te laten tot de reguliere opvang. Artikel 19, derde lid, van de Rva 2005 dient niet op eiser van toepassing te zijn. Dit vormt een fundamentele inbreuk op zijn bewegingsvrijheid en staat op gespannen voet met artikel 7 van de Opvangrichtlijn 2013/33/EU. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1626) kan de aanvraag niet worden afgedaan als niet-ontvankelijk. Artikel 3.109ca van het Vb 2000 is niet op eiser van toepassing. De versoberde opvang is voor asielzoekers wier aanvraag als kansarm wordt gezien. Dat kan bezwaarlijk van eisers aanvraag gezegd worden. Eiser wijst op de uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 augustus 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:9028).
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser recht heeft op de financiële toelage van artikel 9, eerste lid, onder b, van de Rva 2005. Voorts oordeelt de rechtbank als volgt.
Juridisch kader
6. Artikel 19, eerste lid, onder e, van de Rva 2005 luidt als volgt:
“Behoudens de uitzondering genoemd in lid 2 is de asielzoeker die onderdak heeft in een opvangvoorziening verplicht:
(…) te voldoen aan de COA inhuisregistratie door zich wekelijks te melden bij het COA teneinde te kunnen vaststellen of hij nog in de opvangvoorziening verblijft en aanspraak maakt op opvangvoorzieningen;”.
Artikel 19, derde lid, van de Rva 2005, luidt sinds 14 september 2020 als volgt:
“In afwijking van het eerste lid, onder e, dient de asielzoeker die is overgeplaatst naar de handhavings- en toezichtlocatie en de asielzoeker van 16 jaar of ouder, uitgezonderd alleenstaande minderjarige vreemdelingen, die afkomstig is uit een veilig land van herkomst of die reeds bescherming geniet in een andere lidstaat van de Europese Unie en van wie de eerste of opvolgende asielaanvraag vermoedelijk niet-ontvankelijk zal worden dan wel is verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder a of d, van de Vreemdelingenwet 2000, of vermoedelijk kennelijk ongegrond zal worden dan wel is verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000, ongeacht de procedure waarin daartoe zal of is besloten, te voldoen aan de COA inhuisregistratie door zich dagelijks te melden bij het COA.”
7. Niet in geschil is dat eiser in de zogenoemde sobere opvang is geplaatst. Daarnaast kan uit de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling over statushouders Griekenland worden afgeleid dat eisers asielaanvraag niet langer als kansarm is aan te merken. Bovendien heeft de Staatssecretaris zijn besluit hierover ingetrokken en bevindt eiser zich thans wederom in de aanvraagfase. De rechtbank begrijpt vanuit dit oogpunt verweerders standpunt “
Het besluit op en de beoordeling van de asielaanvraag staat immers nog overeind” niet en heeft hier geen duidelijkheid over kunnen verkrijgen omdat verweerder niet op zitting is verschenen.
In ieder geval is eiser momenteel in afwachting van een nieuw besluit van de Staatssecretaris op zijn aanvraag en eiser (vooralsnog) geen zicht op dat besluit. Verder lijkt het erop dat de Staatssecretaris naar verweerder verwijst voor eisers recht op opvang en dat verweerder op dit punt naar de Staatssecretaris verwijst. De rechtbank is van oordeel dat de onduidelijkheid op dit punt niet voor rekening van eiser dient te komen.
Het oordeel van de rechtbank is dan ook dat de belangen van eiser om de beslissing op zijn aanvraag in de reguliere opvang te kunnen afwachten, zwaarder wegen dan het belang van verweerder bij het bieden van sobere opvang.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 19, eerste lid jo. derde lid, van de Rva 2005. De rechtbank zal voorts beoordelen of aanleiding bestaat het geschil definitief te beslechten. De rechtbank ziet gelet op het hiervoor overwogene geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eiser met onmiddellijke ingang in de reguliere opvang wordt opgenomen.
9. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat eiser met onmiddellijke ingang in de reguliere opvang wordt opgenomen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M. Horsten-Kuijpers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2021.
De griffier is verhinderd rechter
de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 september 2021.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.