ECLI:NL:RBDHA:2021:10643

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3024 en AWB - 21 _ 3888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig bekendmaken omgevingsvergunning en weigering dwangsom

In deze zaak heeft eiser, h.o.d.n. [h.o.d.n.] B.V., beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning en tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten om een dwangsom toe te kennen. De rechtbank heeft op 23 september 2021 uitspraak gedaan. Eiser had op 31 juli 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfshal. De aanvraag werd door verweerder niet in behandeling genomen omdat de aangeleverde gegevens onvoldoende waren. Eiser heeft de rechtbank verzocht om te oordelen dat de vergunning van rechtswege was verleend omdat verweerder niet tijdig had beslist. De rechtbank oordeelde dat verweerder in redelijkheid kon stellen dat de aanvraag niet compleet was en dat de termijn voor het aanleveren van gegevens nog liep. Eiser had de mogelijkheid om de aanvraag aan te vullen, maar heeft dit niet tijdig gedaan. De rechtbank concludeerde dat er geen omgevingsvergunning van rechtswege was ontstaan en dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was. Tevens werd het beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van de omgevingsvergunning niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/3024 en SGR 21/3888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [h.o.d.n.] B.V., te [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: M. Horsman),
en

het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, verweerder

(gemachtigde: mr. N.A. Dijkstra).

Procesverloop

In het besluit van 5 november 2020 (primair besluit I) heeft verweerder eisers aanvraag om een omgevingsvergunning niet in behandeling genomen.
In het besluit van 1 december 2020 (primair besluit II) heeft verweerder geweigerd een dwangsom aan eiser toe te kennen wegens het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
In het besluit van 16 maart 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit I en II ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft aanvullende gronden ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 31 juli 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een bedrijfshal aan de [adresgegevens] te [plaats] . Deze aanvraag heeft betrekking op de activiteit bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
1.1.
Bij brief van 20 augustus 2020 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn om de aanvraag te beoordelen. In deze brief zijn 23 onderwerpen opgenomen ten aanzien waarvan gegevens ontbreken of de gegevens onduidelijk zijn. Verweerder heeft eiser een termijn tot 1 november 2020 geboden om de ontbrekende gegevens te verstrekken. Verweerder heeft erop gewezen dat de aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten als alle gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn ontvangen. Onder verwijzing naar artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft verweerder eiser medegedeeld dat de wettelijke beslistermijn is onderbroken totdat de gevraagde gegevens zijn ontvangen
.
1.2.
Bij brief van 28 augustus 2020, ontvangen door verweerder op 31 augustus 2020, heeft eiser aanvullende gegevens ingebracht en per onderwerp aangegeven waar dit onderwerp in de gegevens te vinden is. Eiser heeft voor een drietal onderwerpen aangegeven dat deze gegevens in een later stadium volgen. Dit zijn de kwaliteitsverklaring van de toe te passen materialen van onder andere de isolatie en het brandwerend glas, de sonderingen en het geotechnisch rapport en een in te dienen melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit).
2. Bij primair besluit I heeft verweerder eisers aanvraag om een omgevingsvergunning niet in behandeling genomen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de voorschriften in de Regeling omgevingsrecht (Mor) voor het in behandeling nemen van de aanvraag. In het besluit staat dat op 31 augustus 2020 een gedeelte van de ontbrekende gegevens is ingediend, maar dat de resterende ontbrekende gegevens niet voor 1 november 2020 zijn ingediend.
2.1.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen primair besluit I. Eiser heeft daarnaast op 18 november 2020 verweerder in gebreke gesteld. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder het besluit om de aanvraag niet te behandelen had moeten nemen binnen vier weken nadat de aanvraag was aangevuld op 31 augustus 2020. Verweerder heeft dit niet gedaan en de aanvraag dus inhoudelijk in behandeling genomen. Verweerder heeft niet tijdig op de aanvraag beslist, waardoor de vergunning van rechtswege is verleend. Eiser heeft verweerder verzocht om binnen veertien dagen het besluit van rechtswege bekend te maken bij gebreke waarvan aanspraak wordt gemaakt op verbeurde dwangsommen op grond van artikel 4:20d van de Awb.
2.2.
Bij primair besluit II heeft verweerder geweigerd een dwangsom aan eiser toe te kennen wegens het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen van rechtswege verleende vergunning is ontstaan en dat hij daarom niet in gebreke is.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Verweerder is hierbij afgeweken van het advies van de Commissie bezwaarschriften gemeente Voorschoten van 4 februari 2021. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat de op 31 augustus 2020 ingediende gegevens onvoldoende waren om op de aanvraag te kunnen beslissen. Volgens verweerder heeft eiser met betrekking tot de onderwerpen ‘constructieve veiligheid’ en ‘schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructie’ een rapport met uitgangspunten aangeleverd met een omschrijving en verwijzing naar tabellen dat zo globaal van aard is dat dit voor elk willekeurig bedrijfsgebouw kan gelden. Daarnaast zouden er nog stukken met betrekking tot drie andere onderwerpen in een later stadium volgen. Verweerder ging er vanuit dat de nog ontbrekende gegevens zouden worden ingediend binnen de termijn die liep tot 1 november 2020. Nu de ontbrekende gegevens niet binnen de termijn waren ingebracht, was verweerder zijns inziens bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert aan dat de aanvraag met de op 31 augustus 2020 ingediende gegevens aangevuld was. Voor zover eiser heeft aangegeven dat de gevraagde gegevens over drie onderwerpen in een later stadium volgen, geldt dat dit gegevens zijn die op grond van artikel 2.7 van de Mor tot drie weken voor de werkzaamheden kunnen worden overgelegd. Verweerder had het aanleveren van deze ontbrekende gegevens ook als voorwaarde in de vergunning kunnen opnemen. Eiser wijst in dat verband op een telefoongesprek dat hij op 25 augustus 2020 met verweerder heeft gevoerd waarin is gezegd dat de nog ontbrekende gegevens na verlening van de vergunning kunnen worden ingediend. Verder heeft eiser in beroep een brief van verweerder van 16 april 2021 ingebracht, waarin eiser opnieuw een termijn wordt geboden om de ontbrekende stukken aan te leveren. Hierin is opgenomen dat eiser de gegevens betreffende de brandcompartimentering, de sonderingen en het geotechnisch rapport en de melding in het kader van het Activiteitenbesluit op een later overeen te komen tijdstip, na het nemen van een besluit op de aanvraag, kan aanleveren. Dit strookt volgens eiser niet met het gegeven dat verweerder onderhavige aanvraag juist vanwege het ontbreken van deze gegevens buiten behandeling heeft gesteld. Indien verweerder van mening was dat de aanvraag op 31 augustus 2020 niet compleet was, dan had verweerder eiser opnieuw in de gelegenheid moeten stellen om de stukken aan te leveren waarbij aan eiser een nieuwe termijn werd gegund. Aangezien verweerder dit niet heeft gedaan, is de termijn van 4 weken waarbinnen verweerder de aanvraag buiten behandeling kon stellen gaan lopen. Verweerder had de aanvraag van eiser daarom uiterlijk op 5 oktober 2020 buiten behandeling moeten stellen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is de aanvraag in behandeling genomen. Nu verweerder niet tijdig op eisers aanvraag heeft beslist, is een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Omdat verweerder deze vergunning niet tijdig bekend heeft gemaakt, heeft eiser hiertegen beroep ingesteld. Eiser betoogt tot slot dat verweerder ten onrechte stelt dat de aanvraag op grond van artikel 8.41a van de Wet milieubeheer (Wm) buiten behandeling is gesteld. Deze grondslag ontbreekt in zowel primair besluit I als in het bestreden besluit.
4. De voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat op de aanvraag om een omgevingsvergunning van 31 juli 2020 de reguliere procedure van paragraaf 3.2 (artikel 3.7 e.v.) van de Wabo van toepassing is. Op grond van artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo is de beslistermijn acht weken na datum ontvangst van de aanvraag.
4.2.
Vast staat dat eiser bij zijn aanvraag niet alle benodigde gegevens heeft verstrekt om verweerder in staat te stellen te beslissen. Verder staat vast dat verweerder daarom op 20 augustus 2020 eiser in de gelegenheid heeft gesteld zijn aanvraag aan te vullen met de benodigde gegevens en bescheiden. Verweerder heeft eiser daarbij een termijn geboden tot 1 november 2020. Op grond van artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb heeft verweerder hiermee de beslistermijn opgeschort met ingang van 21 augustus 2020.
4.3.
Tussen partijen is in geschil op welk moment de beslistermijn weer is gaan lopen. Volgens eiser is de beslistermijn weer gaan lopen op 31 augustus 2020 toen de aanvraag is aangevuld. Volgens verweerder zijn de op 31 augustus 2020 overgelegde gegevens en bescheiden onvoldoende om op de aanvraag te beslissen en is de gestelde termijn vervolgens ongebruikt verstreken, waardoor op 1 november 2020 de beslistermijn pas weer is gaan lopen.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat het volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) aan verweerder is om te beoordelen of hij over voldoende gegevens en bescheiden beschikt om een besluit op de aanvraag van eiser te nemen. [1] Dit betekent dat verweerder bij het opvragen van aanvullende gegevens een zekere mate van beoordelingsruimte toekomt. De rechtbank zal dan ook terughoudend toetsen. Daartoe dient de vraag beantwoord te worden of verweerder in redelijkheid om de aanvullende stukken heeft kunnen vragen en – in het verlengde daarvan – of die gevraagde stukken inderdaad niet zijn aangeleverd. Hierbij mag verweerder de aard en omvang van het bouwplan mede in aanmerking nemen.
4.5.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de aanvraag op 31 augustus 2020 was aangevuld en de beslistermijn op die dag weer is gaan lopen. De rechtbank overweegt hiertoe als eerst dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het op 31 augustus 2020 aangeleverde rapport van uitgangspunten zeer globaal is en dat met de verwijzing naar tabellen en NEN-normen niet duidelijk wordt gemaakt op welke manier wordt voldaan aan de voorschriften in de Mor. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit rapport onvoldoende concreet is om op de aanvraag te kunnen beslissen. De rechtbank overweegt verder dat in de brief van 31 augustus 2020 staat dat met betrekking tot de onderwerpen brandcompartimentering, de sonderingen en het geotechnisch rapport en de melding in het kader van het Activiteitenbesluit de gevraagde gegevens in een later stadium volgen. Verweerder heeft in redelijkheid de verwachting kunnen hebben dat eiser deze gegevens nog binnen de gestelde termijn tot 1 november 2020 zou aanleveren. Daarbij heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het niet ongebruikelijk is dat stukken op verschillende momenten gedurende de opschortingstermijn worden ingediend. Eiser betoogt weliswaar terecht dat artikel 2.7 van de Mor de mogelijkheid biedt om bepaalde gegevens op een later moment in de procedure aan te leveren, maar verweerder heeft in de enkele zinsnede dat de gevraagde gegevens in een later stadium zouden volgen geen verzoek om toepassing van dit artikel hoeven lezen. Daarbij geldt bovendien dat de ontbrekende melding in het kader van het Activiteitenbesluit op grond van artikel 8.41a van de Wm bij de aanvraag van de omgevingsvergunning moet worden gedaan en niet op een later moment in de procedure.
4.6.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich daarom in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat op 31 augustus 2020 de aanvraag nog niet deugdelijk was aangevuld, zoals bedoeld in artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn betoog dat verweerder hem op dat moment opnieuw in de gelegenheid had moeten stellen om de aanvraag aan te vullen onder het opnieuw opschorten van de beslistermijn. De oorspronkelijke termijn om de aanvraag aan te vullen liep immers nog tot 1 november 2020. Pas na het verstrijken van die termijn kon verweerder concluderen dat de aanvraag niet verder zou worden aangevuld en dat hij moest beoordelen of hij met de gegevens van 31 augustus 2020 op de aanvraag kon beslissen. Voor zover verweerder al gehouden zou zijn eiser nogmaals in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen, zou dat pas op 1 november 2020 het geval kunnen zijn. Eiser heeft echter bij email van 4 november 2020 aan verweerder laten weten dat hij van mening was dat de vergunning van rechtswege was verleend, waaruit verweerder heeft kunnen afleiden dat eiser de aanvraag niet meer wilde aanvullen. De rechtbank overweegt dat verweerder de aanvraag van eiser daarom op 5 november 2020 terecht buiten behandeling heeft kunnen stellen.
4.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel in de stelling van eiser dat verweerder in een telefoongesprek van 25 augustus 2020 heeft toegezegd dat hij de ontbrekende gegevens na het verlenen van de omgevingsvergunning mocht indienen. Verweerder ontkent dat een dergelijke mededeling is gedaan en nu zich in het dossier geen stukken bevinden met betrekking tot dit telefoongesprek, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat deze mededeling is gedaan.
4.8.
De rechtbank volgt ook het betoog van eiser dat de grondslag van de buitenbehandelingstelling op grond van artikel 8:41a van de Wm in het bestreden besluit ontbreekt niet. Het bestreden besluit berust op de grondslag dat eiser de aanvraag niet tijdig heeft aangevuld op grond van artikel 4:5 van de Awb. Daarbij heeft verweerder opgemerkt dat hij op grond van artikel 8:41a van de Wm al bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen. Dit artikel is daarom, naast artikel 4:5 van de Awb, terecht aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd. De rechtbank ziet ook niet in dat een aanvraag niet buiten behandeling kan worden gesteld met toepassing van artikel 8:41a van de Wm. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2013. [2]
4.9.
Eiser heeft tot slot betoogd dat primair besluit I onvoldoende gemotiveerd is, omdat de ontbrekende gegevens niet in dit besluit zijn vermeld. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure het bestreden besluit centraal staat. De rechtbank stelt vast dat de ontbrekende gegevens in het bestreden besluit zijn opgenomen. Voor zover het primair besluit I in die zin gebrekkig is gemotiveerd, heeft verweerder dit met het bestreden besluit hersteld.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat een besluit tot buitenbehandelingstelling van een aanvraag verhindert dat een omgevingsvergunning van rechtswege wordt gegeven. [3] Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat verweerder eisers aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld, is geen omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. Er is daarom geen sprake van het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Dit betekent dat het beroep dat zich hiertegen richt niet-ontvankelijk is.
5. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
6. Het beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage: Wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awb verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Ingevolge het vierde lid wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Ingevolge artikel 4:15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt de termijn voor het geven van een beschikking opgeschort met ingang van de dag na die waarop het bestuursorgaan de aanvrager krachtens artikel 4:5 uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
Ingevolge artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb maakt het bestuursorgaan de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid van de Awb kan een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking worden ingediend zodra:
het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge artikel 8:55f, eerste lid, van de Awb kan de belanghebbende tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege beroep instellen bij de bestuursrechter.

Wet milieubeheer (Wm)

Ingevolge artikel 8:41a, eerste lid, van de Wm, wordt, indien activiteiten ten aanzien waarvan ingevolge het bepaalde krachtens artikel 8.41 een melding moet worden gedaan, tevens zijn aan te merken als activiteiten die behoren tot een categorie waarvoor ingevolge artikel 2.1 of 2.2, eerste lid, van de Wabo een omgevingsvergunning is vereist, indien de melding nog niet gedaan is of de bij de melding te verstrekken gegevens niet volledig zijn, tegelijkertijd met de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning een melding van die activiteiten overeenkomstig het bepaalde krachtens artikel 8.41 gedaan. Ingevolge het tweede lid besluit het bevoegd gezag, indien niet is voldaan aan het bepaalde in het eerste lid, de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen de door dat bestuursorgaan gestelde termijn alsnog te melden dan wel de ontbrekende gegevens te verstrekken.

Regeling omgevingsrecht (Mor)

Ingevolge artikel 2.2, aanhef en eerste lid, van de Mor verstrekt de aanvrager uit het oogpunt van veiligheid de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 in of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit:
a. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:
1°. belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;
2°. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand bouwwerk blijkt uit de aangeleverde gegevens tevens wat de opbouw van de bestaande constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn;
een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies, waaruit met name blijkt:
1°. de aangehouden belastingen en belastingcombinaties;
2°. de constructieve samenhang;
3°. het stabiliteitsprincipe;
4°. de omschrijving van de bouwconstructie en de weerstand tegen bezwijken bij brand hiervan;
de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);
(…)
f. de brandcompartimentering. De opgave bevat tevens gegevens betreffende deuren en daglichtopeningen in uitwendige scheidingsconstructies. Voor zover van belang voor het vluchten bij brand, worden tevens de deuren en daglichtopeningen in inwendige scheidingsconstructies opgegeven;
(…)
Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Mor wordt, indien de aanvrager een verzoek tot latere aanlevering heeft ingediend, in de vergunning voor een bouwactiviteit bepaald dat de volgende gegevens en bescheiden uiterlijk binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling worden overgelegd:
gegevens en bescheiden met betrekking tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk als geheel, voor zover het niet de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe betreft;
gegevens en bescheiden met betrekking tot de details van de in of ten behoeve van het bouwwerk toegepaste installaties, voor zover het niet de gegevens met betrekking tot de hoofdlijn dan wel het principe van de toegepaste installaties betreft; de hoofdlijn betreft onder meer de wijze van verwarming, koeling en luchtbehandeling, de plaats en wijze van verticaal transport en de locatie en het type brandveiligheidinstallatie.
Ingevolge het tweede lid is het eerste lid is niet van toepassing voor zover de gegevens en bescheiden betrekking hebben op tekeningen of berekeningen waaruit het constructieprincipe blijkt voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, voor de bestaande situatie. Dit betreft:
tekeningen van de definitieve hoofdopzet van de constructie van alle verdiepingen inclusief globale maatvoering;
schematisch funderingsoverzicht of palenplan met globale plaatsing, aantallen en paalpuntniveaus, inclusief globaal grondonderzoek waaruit de draagkracht van de ondergrond blijkt;
plattegronden van vloeren en daken, inclusief globale maatvoering;
overzichtstekeningen van constructies in staal, hout en geprefabriceerd beton, inclusief stabiliteitsvoorzieningen en dilataties; principedetails van karakteristieke constructieonderdelen (1:20/1:10/1:5), inclusief maatvoering;
en schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onderdeel b.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1868.
3.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:157.