ECLI:NL:RBDHA:2021:10627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 585
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete voor niet tijdig inburgeren en terugbetaling lening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2021 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende een boete die aan eiser is opgelegd wegens het niet tijdig inburgeren. Eiser, die een lening had ontvangen voor zijn inburgeringstraject, diende aanvankelijk vóór 8 juni 2018 ingeburgerd te zijn, maar heeft deze termijn niet gehaald. De termijn werd later verlengd tot 12 oktober 2018. Eiser heeft zijn inburgeringseisen uiteindelijk op 17 januari 2020 voldaan, maar de lening moest terugbetaald worden omdat hij niet op tijd aan zijn verplichtingen had voldaan. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, als verweerder, heeft eiser een boete van € 100,- opgelegd en bepaald dat de terug te betalen lening € 7.420,21 bedraagt, met een maandlast van € 61,84.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister, maar deze bezwaren zijn door de minister niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting hebben beide partijen aangegeven geen gebruik te willen maken van hun recht om gehoord te worden, waardoor het onderzoek ter zitting is achterwege gebleven. De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de boete en dat de minister terecht heeft besloten dat de lening niet kwijtgescholden kon worden. Eiser heeft geen argumenten aangedragen die de terugvordering in strijd met het evenredigheidsbeginsel zouden maken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/585

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Zennipman),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B.C. Rots).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 100,-, omdat hij niet op tijd is ingeburgerd en bepaald dat eiser het voor de inburgering geleende geld moet terugbetalen.
Bij besluit van 19 februari 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder bepaald dat de schuld die eiser moet terugbetalen € 7.420,21 bedraagt en dat het te betalen maandbedrag € 61,84 is.
Bij besluit van 17 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen het primaire besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard voor zover het bezwaar zich richt tegen het niet kwijtschelden van de schuld en ongegrond verklaard voor zover het bezwaar zich richt tegen de vaststelling van de hoogte van de schuld en het te betalen maandbedrag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is inburgeringsplichting. Hij diende aanvankelijk vóór 8 juni 2018 ingeburgerd te zijn. Deze termijn is later verlengd tot en met 12 oktober 2018. Bij besluit van 23 september 2015 is eiser een lening toegekend om het inburgeringstraject te kunnen betalen. Eiser hoefde de lening niet terug te betalen, indien hij op tijd aan de inburgeringsverplichting zou voldoen.
Eiser heeft deze termijn niet gehaald. Op 17 januari 2020 heeft eiser het laatste examenonderdeel, Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt, gehaald.
Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder bepaald dat eiser het geleende geld moet terug betalen, wanneer hij klaar is met het inburgeren.
Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder bepaald dat het bedrag dat eiser moet terug betalen € 7.420,21 is en dat het aflossingsbedrag € 61,84 per maand is.
Deze zaak gaat over de vraag of eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het niet kwijt schelden van de schuld en over de vraag of verweerder de betalingsverplichting juist heeft vastgesteld.
Wat vindt eiser?
2. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte de lening niet heeft kwijtgescholden. Aan de bestreden beschikking kleeft een motiveringsgebrek.
Eiser stelt dat hij inmiddels alle onderdelen van het inburgeringsexamen heeft gehaald. Het terugvorderen van de lening is in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het belang van eiser dient zwaarder te wegen dan het belang van verweerder, dat te verwaarlozen is. Voor eiser is het terug te betalen bedrag hoog. Hij leeft op minimum niveau, namelijk op bijstandsniveau. Met de draagkracht van eiser is onvoldoende rekening gehouden. Dit is disproportioneel en in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Eiser heeft in zijn beroepschrift erkend dat het bezwaar tegen het primaire besluit 1 te laat is ingediend. Verweerder heeft dit bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard. In dit primaire besluit 1 heeft verweerder ook, naast de opgelegde boete, beslist dat eiser de lening moet terug betalen, wanneer hij klaar is met inburgeren.
Volgens vaste rechtspraak [1] staat daarmee in rechte vast dat verweerder de schuld niet ambtshalve geheel heeft kwijtgescholden.
4. Verweerder heeft in het bestreden besluit 2 de omvang van de terugbetalingsverplichting en het maandbedrag dat eiser moet betalen vastgesteld. Voor zover eisers bezwaar tegen het bestreden besluit 2 zich richt tegen het niet kwijtschelden van de schuld, heeft verweerder dit bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat de lening niet geheel is kwijtgescholden staat immers, zoals hiervoor onder 3. overwogen, in rechte vast. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan een beoordeling van de vraag of verweerder de lening had moeten kwijtschelden.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de omvang van de lening niet heeft betwist. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser geen argumenten heeft aangevoerd die maken dat de terugvordering in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Weliswaar heeft eiser inmiddels aan zijn inburgeringsverplichting voldaan, maar hij heeft dit niet gedaan binnen de daarvoor gestelde termijn.
Verder heeft eiser niet aangetoond dat hij het maandelijkse bedrag van de aflossing niet kan betalen. De rechtbank wijst erop dat verweerder in het verweerschrift terecht heeft aangegeven dat eiser alsnog een verzoek om een draagkrachtmeting als bedoeld in artikel 4.9 van het Besluit inburgering kan indienen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 april 2021 ECLI:NL:RVS:2021:714.