ECLI:NL:RBDHA:2021:10586

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2021
Publicatiedatum
28 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing eigen bijdrage woninghuur en proceskostenvergoeding voor defensieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een defensieambtenaar, eiser, en de staatssecretaris van Defensie, verweerder. Eiser had verzocht om een verlaging van de eigen bijdrage voor zijn woninghuur in het buitenland, die door verweerder was vastgesteld op 17%. Eiser stelde dat hij recht had op een verlaagd percentage van 10% omdat hij vanuit een eigendomswoning naar Curaçao was verhuisd. Verweerder wees dit verzoek af, omdat eiser niet vanuit zijn eigendomswoning was verhuisd, maar vanuit een huurwoning. Eiser had ook beroep ingesteld tegen een terugvorderingsbesluit van verweerder, waarbij een bedrag van € 10.594,29 werd teruggevorderd wegens onverschuldigde betaling van tegemoetkomingen.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 13, zevende lid, van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD), dat vereist dat de defensieambtenaar vanuit een eigendomswoning verhuist. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om verlaging van de eigen bijdrage terecht was. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de toepassing van een wegingsfactor van 0,5 bij de proceskostenvergoeding niet gerechtvaardigd was, omdat de zaak niet als licht kon worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep met zaaknummer SGR 20/6130 ongegrond, maar het beroep met zaaknummer SGR 21/2067 gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het de proceskostenvergoeding betrof en droeg verweerder op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van de regels omtrent de eigen bijdrage voor defensieambtenaren en de noodzaak voor verweerders om hun beslissingen goed te onderbouwen, vooral als het gaat om de toepassing van wegingsfactoren bij proceskostenvergoedingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/6130 en SGR 21/2067

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.A. van Helvoort),
en

de staatssecretaris van Defensie), verweerder

(gemachtigden: mr. P. van der Weijden en mr. S. van Haren).

Procesverloop

SGR 20/6130
Bij besluit van 4 juli 2019 (het primaire besluit 1) heeft verweerder eisers verzoek afgewezen, om per 1 juli 2019 de eigen bijdrage voor eisers woninghuur in het buitenland vast te stellen op 10%.
Bij besluit van 25 augustus 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
SGR 21/2067
Bij besluit van 8 oktober 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder een bedrag van
€ 10.594,29 van eiser terug gevorderd vanwege onverschuldigde betaling van de tegemoetkoming meerkosten beginperiode die in 2018 en in 2019 aan eiser zijn uitbetaald.
Bij besluit van 4 februari 2021 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2021, door middel van een skype verbinding.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is voor verweerder verschenen Luitenant-kolonel [A] .

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Aan eiser, opperwachtmeester, is met ingang van 1 juli 2018 de functie “medewerker bedrijfsvoering bureau” toegewezen met als standplaats Curaçao. Nadat eiser zijn woning in [plaats 2] had verkocht, huurde hij een woning in [plaats 3] . Vanuit die woning is eiser verhuisd naar Curaçao. Eiser is op 17 mei 2018 eigenaar geworden van een nog te bouwen nieuwbouwwoning in Almere. De woning is rond juli 2019 opgeleverd.
Eiser verzoekt een verlaging van de eigen bijdrage in de woninghuur in het buitenland. Voor militairen die verhuizen vanuit een eigendomswoning is niet het standaardpercentage van 17% van toepassing maar wordt dat percentage verlaagd naar 10%.
Daarnaast is eiser het niet eens met de hoogte van de toegekende proceskosten in het bestreden besluit 2.
Wat heeft verweerder besloten?
2 Verweerder heeft het verzoek tot verlaging van de eigen bijdrage in het primaire besluit 1 afgewezen omdat eiser niet naar Curaçao is verhuisd vanuit zijn nieuwbouwwoning in [plaats 1] . Daarmee voldoet eiser niet aan artikel 13, zevende lid, van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD). Er is geen reden om de hardheidsclausule toe te passen. Ook een beroep op het vertrouwensbeginsel kan niet slagen, nu aan informatie op voorlichtingsavonden geen rechten kunnen worden ontleend.
In het bestreden besluit 1 handhaaft verweerder zijn standpunt. Verweerder wijst op de achtergrond van de uitzondering van artikel 13, zevende lid, van het VBD. Die is gelegen in de gevolgen van de crisis op de huizenmarkt in 2009. Het artikel is er niet voor bedoeld om medewerkers te faciliteren gedurende hun hele verblijf in het buitenland over een eigen woning in Nederland te beschikken. Daarnaast is uit navraag bij de voorlichter gebleken dat deze geen toezeggingen gedaan heeft waaraan eiser een gerechtvaardigd vertrouwen aan mocht ontlenen.
Ten aanzien van de toegekende proceskosten heeft verweerder in het bestreden besluit 2 bepaald dat de zaak van licht gewicht zodat een wegingsfactor van 0,5 wordt toegepast en het bedrag is vastgesteld op € 534,-.
Wat vindt eiser in beroep?
3 Eiser vindt dat hij mocht vertrouwen op de uitlatingen die zijn gedaan tijdens de voorlichting voorafgaand aan de plaatsing in het buitenland. De voorlichter is specifiek ingegaan op eisers casus en heeft daarover geadviseerd. Er is niet gesproken in algemeenheid. Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] blijkt dat verweerder zich niet kan verschuilen achter het feit dat de voorlichter geen bevoegd gezag is.
Daarnaast is het lagere percentage wel van toepassing op eiser omdat hij de nieuwbouwwoning al in bezit had op het moment dat hij naar Curaçao vertrok. Eiser had daarmee dubbele lasten.
Tot slot stelt eiser dat artikel 13, zevende lid, van het VBD dermate duidelijk is dat het niet meer van doorslaggevende betekenis kan zijn wat achtergrond van de totstandkoming van het artikel is.
Voor wat betreft de proceskosten in de terugvorderingszaak stelt eiser zich op het standpunt dat er inhoudelijk gezien geen sprake is van een lichte zaak. Dat de zaakbehandelaar van verweerder dat wel vindt doet niet ter zake. Het gaat niet om proceshandelingen maar om de zwaarte van de zaak.
Wat zijn de regels?
4 De relevante regels staan in de bijlage, die bij de uitspraak hoort.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
SGR 20/6130
5 De rechtbank stelt met verweerder vast dat eiser niet voldoet aan artikel 13, zevende lid, van het VBD. Dat eiser wel dubbele lasten van twee koopwoningen had doet daar niet aan af. Het artikel benoemd specifiek dat er verhuisd dient te zijn vanuit de eigendomswoning. De termen van het artikel zijn helder. Verweerder heeft daarnaast terecht gewezen op de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel. Daaruit blijkt dat het artikel in het leven is geroepen om mensen tegemoet te komen die hun huis niet konden verkopen in de crisis op de huizenmarkt in 2009. In het geval van eiser, die niet vanuit zijn eigendomswoning verhuisde naar het buitenland, betekent dit dat hij niet in aanmerking komt voor de lagere eigen bijdrage van 10%. Verweerder heeft de eigen bijdrage met juistheid op 17% gesteld.
Vertrouwensbeginsel
6 Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging is gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. [2] De rechtbank is met verweerder van oordeel dat er geen sprake is van een dusdanig concrete uitspraak door de voorlichter dat eiser daarop mocht vertrouwen. Verweerder heeft navraag gedaan bij de voorlichter en deze geeft aan dat hij advies heeft gegeven in de zin dat hij heeft aangegeven voor specifieke gevallen een rekest in te dienen zodat Juridische Zaken daarnaar kan kijken. Dat eiser en zijn echtgenote zich dit anders herinneren is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat het anders is gegaan.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep waar eiser in dit kader naar verwijst is geen vergelijkbaar geval. In die zaak heeft de betrokkene navraag gedaan bij een daartoe bevoegde afdeling en bij het DCIOD. Beide diensten gaven onjuiste voorlichting, wat ook door verweerder niet werd weersproken. Bij eiser is het gegaan door middel van voorlichting en betwist verweerder dat er toezeggingen gedaan zijn zoals eiser stelt.
Hardheidsclausule
7 Gelet op het voorgaande resteert de vraag of er in het geval van eiser voor verweerder aanleiding bestond om zijn verzoek, met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 28 van het VBD, alsnog toe te wijzen. Artikel 28 van het VBD kent verweerder in dit verband een discretionaire bevoegdheid toe. Dit brengt met zich dat de rechtbank een uit hoofde van die bevoegdheid genomen besluit terughoudend dient te toetsen. Met verweerder ziet de rechtbank geen aanknopingspunten op grond waarvan de hardheidsclausule zou moeten worden toegepast. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag van eiser dan ook in redelijkheid in stand kunnen laten.
SGR 21/2067
Wegingsfactor proceskostenvergoeding
8 De enige rechtsvraag in deze zaak is of verweerder de wegingsfactor 0,5 mocht toepassen bij de berekening van de proceskosten in bezwaar tegen een terugvorderingsbesluit. Uit de processtukken volgt dat verweerder daartoe is besloot vanwege het lichte gewicht van de zaak. “Het was vrij duidelijk dat de terugvordering voor een deel niet had gemoeten. Dat kwam door het ontbreken van info. Uit “het systeem” is immers niet te halen dat dhr. Jansen vanwege zijn persoonlijke situatie eerder is teruggekeerd.”
Volgens vaste rechtspraak kunnen zaken zonder nadere motivering als ‘gemiddeld, dus factor 1, worden aangemerkt, tenzij er duidelijke redenen zijn hiervan af te wijken. Ingeval er naar het oordeel van het bestuursorgaan sprake is van de categorie licht of zeer licht, dient dit door het bestuursorgaan gemotiveerd te worden. [3] Een terugvorderingsbesluit is een zaak van gemiddeld gewicht.
Verweerder streeft, overeenkomstig breed gedragen overheidsbeleid, naar een zogenoemde responsieve benadering bij de behandeling van bezwaarschriften [4] . Een onderdeel daarvan kan zijn dat de zaakbehandelaar telefonisch en of per e-mail contact zoekt met (de gemachtigde) van de bezwaarmaker en zo mogelijk komt tot een snelle oplossing van het conflict. Dit is in deze zaak ook gedaan. Ondanks dit contact is er door eiser voor gekozen deel te nemen aan een hoorzitting, waarop ook zijn bezwaar tegen de eigen bijdrage woninghuur zou worden behandeld. Omdat tijdens het telefonische contact al aan eiser is aangekondigd dat het voornemen bestaat het terugvorderingsbesluit te herzien, is dat voornemen niet verder besproken op de hoorzitting. Naar het oordeel van de rechtbank geldt voor dat geval voor de bepaling van de hoogte van de proceskostenvergoeding dat het telefonisch contact met de gemachtigde wordt opgevat als het horen in bezwaar. Er is dan in beginsel geen aanknopingspunt voor een wegingsfactor 0,5. Het beroep slaagt.
Conclusie
9 Het beroep met zaaknummer SGR 20/6130 is ongegrond. Het beroep met zaaknummer SGR 21/2067 is gegrond.
10 Omdat de rechtbank het beroep met zaaknummer SGR 21/2067 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.816,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1. En 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- (lichte zaak, nu het beroep alleen op de proceskostenvergoeding ziet), met een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep met zaaknummer SGR 20/6130 ongegrond;
- het beroep met zaaknummer SGR 21/2067 gegrond
- vernietigt het bestreden besluit 2 voor zover daarbij proceskosten zijn toegekend met een wegingsfactor 0,5;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.1816,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel
Artikel 7 Toelage buitenland defensieambtenaren
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. gehuwd, gezin met kinderen aldaar de gehuwde defensieambtenaar die met zijn echtgenoot en kinderen woonachtig is in het land van plaatsing dan wel de alleenstaande ouder die met zijn kinderen woonachtig is in het land van plaatsing;
b. gehuwd, gezin zonder kinderen aldaar de gehuwde defensieambtenaar die met zijn echtgenoot woonachtig is in het land van plaatsing;
c. gehuwd, gezin niet aldaar de gehuwde defensieambtenaar, waarvan geen enkel gezinslid in het land van plaatsing woonachtig is, en die in het land van plaatsing huisvesting en voeding van rijkswege geniet;
d. gehuwd, gezin niet aldaar, zelfstandig woonachtig aldaar de gehuwde defensieambtenaar, waarvan geen enkel gezinslid in het land van plaatsing woonachtig is, en die metterwoon gevestigd is in het land van plaatsing;
e. ongehuwd de ongehuwde defensieambtenaar die in het land van plaatsing huisvesting en voeding van rijkswege geniet;
f. ongehuwd en zelfstandig woonachtig aldaar de ongehuwde defensieambtenaar die metterwoon gevestigd is in het land van plaatsing.
2. De defensieambtenaar met aanspraak op salaris die is geplaatst in een gebied buiten Nederland heeft aanspraak op een toelage-buitenland bestaande uit:
a. een koopkrachtcomponent bestaande uit een percentage, indien deze positief is, en
b. een verblijfscomponent bestaande uit een percentage, beide berekend over het voor belanghebbende geldende standaard netto Nederland, en
c. een verplaatsingcomponent bestaande uit een nominaal bedrag.
3. Alle in het tweede lid genoemde componenten worden vastgesteld met toepassing van tabel 1.
4. Indien er in een bepaald gebied sprake is van een verblijfscomponent die meer dan 10 punten hoger is dan de verblijfscomponent in de hoofdstad dan wel duurdere stad, dan wordt de verblijfscomponent voor de defensieambtenaar die in dat gebied woonachtig is, gebaseerd op dat gebied.
5. Uitgezonderd van de aanspraak op een toelage-buitenland is de defensieambtenaar die is geplaatst in een gebied buiten Nederland en naar het oordeel van de Minister in de gelegenheid is dagelijks te reizen tussen de woonplaats van zijn gezinsleden in Nederland en de plaats waar hij de dienst verricht, dan wel tussen zijn woonplaats in Nederland en de plaats waar hij de dienst verricht.
6. Artikel 3, derde lid, van het Inkomstenbesluit militairen wordt niet toegepast op de verplaatsingscomponent bij deeltijdverlof of ouderschapsverlof, evenmin wordt de verplaatsingscomponent voor de burgerambtenaar met een deeltijdaanstelling of ouderschapsverlof naar evenredigheid gekort.
Artikel 13 Tegemoetkoming woninghuur
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
a. passende woning een woning die wat huurbedrag, aard, ruimte, indeling en ligging betreft, door de commandant – mede gelet op de plaatselijke normen – als een geschikte woning voor de defensie-ambtenaar wordt aangemerkt;
b. vrije keuze woning onder passende woning wordt mede verstaan die woning die alleen voor wat betreft het huurbedrag door de commandant als niet geschikt wordt aangemerkt, maar waarvoor bij de bepaling van de tegemoetkoming gerekend wordt met een door de commandant als geschikt aangemerkt maximaal huurbedrag;
c. passende defensiewoning een specifiek voor defensie-ambtenaren bestemde woning die door het Ministerie van Defensie in eigendom is verworven of is gehuurd en die wat aard, ruimte, indeling en ligging betreft door de commandant – mede gelet op de plaatselijke normen – als een geschikte woning voor de defensie-ambtenaar wordt aangemerkt;
d. verschuldigde huur voor zover niet anders is bepaald: de tegenwaarde in Nederlandse valuta van de som van:
1°.de kale huur;
2°.de huur van een garage, indien die tezamen met de woning moet worden gehuurd;
3°.de overige kosten die naar het oordeel van de commandant aan die huur zijn verbonden, waartoe ten minste behoren:
(a).voor België en Luxemburg: de risque locataire, verminderd met het gedeelte van de premie dat is bestemd voor de inboedelverzekering, en de eventueel verschuldigde grondbelasting;
(b).voor Frankrijk: de aan die huur verbonden charges, verminderd met de kosten voor verwarming en water, of – voor zover die kosten niet afzonderlijk worden berekend – verminderd met de in artikel 7, derde lid, onderdeel b van de Regeling huisvesting en voeding militairen 2018 genoemde bedragen per maand voor verwarming en voor water; de risque locataire, verminderd met het gedeelte van de premie dat is bestemd voor de inboedelverzekering, en de eventueel verschuldigde taxe immobilière;
(c).voor de Bondsrepubliek Duitsland: de eventueel door de defensie-ambtenaar verschuldigde kosten voor de medeverzekering van de aansprakelijkheid van de huurder ten opzichte van de verhuurder van schade door brand aan het door de huurder bewoonde pand en de eventueel verschuldigde Grundsteuer;
(d).voor de Nederlandse Antillen en Aruba: de verschuldigde gebruiksbelasting;
e. eigen bijdrage zeventien procent van de som van:
1°.de voor de militair geldende bezoldiging, onderscheidenlijk het voor de ambtenaar geldende salaris, in voorkomend geval vermeerderd met de toelage minimumloon, bedoeld in artikel 16 van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, en
2°.het bedrag van de voor het gebied van plaatsing geldende duurtecorrectie, indien deze positief is, berekend over het voor de militair, onderscheidenlijk ambtenaar, geldende standaard netto Nederland.
2. De defensie-ambtenaar die aanspraak heeft op de toelage-buitenland, bedoeld in artikel 7, eerste of derde lid, en die in het gebied van plaatsing een eigen huishouding voert, heeft aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming in de woninghuur, indien het hem naar het oordeel van de commandant niet mogelijk is geweest:
a.in Duitsland, de Nederlandse Antillen of Aruba: een passende defensiewoning of, indien een zodanige woning naar het oordeel van de commandant niet beschikbaar is, een passende woning te huren;
b.in overige gebieden: een passende woning te huren,
waarvan de huur lager is dan of gelijk is aan de eigen bijdrage. De tegemoetkoming bedraagt het verschil tussen de verschuldigde huur, of bij een vrije keuze woning de door de commandant bepaalde maximale huur, en de eigen bijdrage.
3. De aanspraak op de tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, gaat in op de dag waarop de huur voor de eerste maal is verschuldigd, tenzij de defensie-ambtenaar dan nog geen aanspraak heeft op de voor hem vastgestelde toelage-buitenland, in welk geval de tegemoetkoming wordt toegekend met ingang van de dag waarop de aanspraak op die toelage-buitenland ontstaat.
4. De aanspraak op de tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, eindigt op de dag waarop de huur niet langer is verschuldigd of de aanspraak op de toelage-buitenland vervalt.
5. De ongehuwde defensie - ambtenaar die is geplaatst in een gebied buiten Nederland en aldaar een eigen huishouding voert behoudt de aanspraak op de tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, indien:
a.het verblijf van de defensieambtenaar buiten dat gebied de termijn van 6 maanden niet overschrijdt, dan wel,
b.de defensieambtenaar is ingezet in het kader van de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties, dan wel,
c.de defensieambtenaar een bij- of omscholingsopleiding volgt met het oogmerk van de organisatie de defensieambtenaar terug te laten keren naar het land van plaatsing.
6. In geval van overlijden van de defensie-ambtenaar aan wie de tegemoetkoming, bedoeld in het tweede lid, is toegekend, wordt de betaling van die tegemoetkoming ten behoeve van zijn nagelaten gezinsleden gecontinueerd tot het tijdstip waarop zij de betrokken woning hebben ontruimd, maar ten hoogste voor een periode van drie maanden na de datum van overlijden.
7. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, onderdeel d, is de eigen bijdrage 10%, indien de defensieambtenaar vanuit een eigendomswoning met een tegemoetkoming in de verplaatsingskosten is verhuisd naar het buitenland en hij gedurende zijn plaatsing, een deel van die plaatsing, of een aansluitende nieuwe plaatsing in het buitenland deze eigendomswoning aanhoudt en die woning niet verhuurt of ter beschikking stelt aan een ander dan een van de eigen- stief- of pleegkinderen van de defensieambtenaar.
Artikel 28 Mogelijkheid tot afwijken
De Minister is bevoegd te beslissen in die gevallen waarin deze regeling naar zijn oordeel niet of niet in redelijkheid voorziet

Voetnoten

1.14 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1081
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van beroep van 21 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4415.
3.Centrale Raad van Beroep van 2 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV3988
4.Majoor mr. Y.J. Foliant, Anders kijken naar bezwaarschriften: op naar een responsieve benadering. Militair rechtelijk tijdschrift, december 2020.