3.4.Bewijsoverwegingen
De uitlatingen
De verdachte heeft een Twitter account onder de naam [naam account] . De verdachte heeft op respectievelijk 14 mei 2018, 22 en 23 mei 2018 en 5 januari 2019 de volgende uitlatingen gedaan met daarbij zogeheten emoji’s:
a.
“Vandaag in Palestina weer tientallen jonge mensen door kogels van de zionistische bezettingsmacht vermoord. Het wordt druk in het paradijs.
Moge Allah, swt de zionisten vernietigen”met daarbij een emoji van een vuist en een emoji van vuur;
“May Allah swt destroy the zionists”;en
“May Allah swt guide or destroy the enemies of the islam”met daarbij een emoji van vuur.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich door het plaatsen van deze uitlatingen op zijn Twitter account aan opruiing heeft schuldig gemaakt.
Het juridisch kader van opruiing
In artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is opruiing tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag strafbaar gesteld. Het belang van strafbaarstelling van opruiing is gelegen in de bescherming van de openbare orde. Voor een bewezenverklaring van opruiing moet, zo volgt uit de jurisprudentie, aan vier vereisten worden voldaan.
1. Er moet zijn aangezet tot iets ongeoorloofds. Dit ongeoorloofde moet een naar Nederlands recht strafbaar feit zijn. Uit feiten en omstandigheden moet kunnen worden afgeleid dat voldoende duidelijk is dat indien datgene waartoe wordt opgeroepen daadwerkelijk wordt uitgevoerd, dit een strafbaar feit zou opleveren. Opruiing kan op directe of indirecte wijze plaatsvinden. Opruiing is niet het dwingen van iemand tot het plegen van een (strafbaar) feit, maar het opwekken van de gedachte aan enig feit, het trachten de mening te vestigen dat dit feit noodzakelijk of wenselijk is en het verlangen op te wekken om dat feit te bewerkstelligen. Het gaat dus om een zodanige voorstelling van de wenselijkheid of noodzakelijkheid dat deze geschikt is om de overtuiging daarvan bij anderen op te wekken. Opruiing kan de vorm van een verzoek of een aansporing aannemen of in een imperatieve vorm worden gegoten. Opruiing is reeds voltooid als de uitlating door de opruier is gedaan. Het is niet nodig dat het feit waartoe wordt aangezet ook daadwerkelijk wordt gepleegd. Evenmin is nodig dat komt vast te staan dat redelijkerwijs waarschijnlijk is te achten dat het strafbare feit, waartoe is opgeruid, zal plaatsvinden.
2. Er moet sprake zijn van opzet. Opzet ligt besloten in de delicthandeling ‘opruit’. Degene die opruit hoeft niet te weten dat strafbaar is waartoe hij aanzet. Ook degene die met zijn uitlating willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn uitlating derden zou kunnen bewegen tot het plegen van een strafbaar feit, handelt opzettelijk (in de vorm van voorwaardelijk opzet). Van belang is ook of degene die de uitlatingen doet, de bedoeling heeft om ze ‘in het openbaar’ te brengen.
3. Vereist is verder dat de uitlating in het openbaar is gedaan. Dat wil zeggen dat het uiten van opruiende woorden onder zodanige omstandigheden en op zodanige wijze moet plaatsvinden dat deze door het publiek gehoord, gelezen, of gezien konden worden. Door het plaatsen van uitlatingen op
social mediaworden deze in de openbaarheid gebracht. Het internet kan worden aangemerkt als een openbare plaats, mits het publiek toegang heeft tot de internetpagina waarop de teksten zijn weergegeven.
4. De uitlating moet bovendien mondeling of bij geschrift of afbeelding zijn gedaan. Daaronder zijn inbegrepen tekstberichten op internet en
social media. Het strafbare feit waartoe wordt opgeruid moet rechtstreeks in het geschrift of de afbeelding zijn aangeduid maar daarbij hoeven niet de woorden van de strafwet te worden gebruikt.
Of sprake is van een opruiende uitlating hangt onder meer af van de bewoordingen waarin de uitlating is gesteld, de kennelijke bedoeling van de uitlating, de context waarin de uitlating is gedaan, de plaats waar en de gelegenheid waarbij de uitlating werd gedaan en de doelgroep tot wie de uitlating kennelijk was gericht.
Het oordeel van de rechtbank
Het staat niet ter discussie dat de verdachte zijn uitlatingen in het openbaar bij geschrift heeft gedaan. Het Twitter account van de verdachte was een voor een ieder via internet toegankelijk openbaar account en hij had ten tijde van de tenlastegelegde feiten 32.000 volgers. Aan de hiervoor onder 3 en 4 opgenomen vereisten is dan ook voldaan.
Waar het met name om gaat is of de verdachte heeft aangezet tot iets ongeoorloofds, en zo ja of daarbij sprake is van opzet (de hiervoor onder 1 en 2 opgenomen vereisten).
De rechtbank stelt voorop dat uitlatingen die worden geplaatst op een openbaar
social mediumzoals Twitter, in principe door iedereen kunnen worden gelezen. Hoe groter het bereik van een uitlating, hoe groter de kans dat iemand door het lezen ervan daadwerkelijk overgaat tot het handelen waartoe wordt opgeroepen.
De verdachte heeft betwist dat hij de bedoeling had om met de door hem gedane uitlatingen personen op te ruien. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door bepaalde (nieuws)berichten emotioneel was geworden door het onrecht dat Palestijnen wordt aangedaan, waarna hij de berichten op Twitter heeft geplaatst. Zijn uitlatingen moeten worden gezien als religieuze smeekbeden. Zij hebben betrekking op de dag des oordeels en de daarbij geplaatste
emoji’szijn bedoeld om de smeekbeden te versterken. Met het vuur wordt het hellevuur bedoeld, de straf die Allah bewaart voor ‘vijanden van de Islam’, en met de vuist worden de smeekbeden kracht bijgezet.
Zoals hiervoor overwogen, heeft de verdachte op een drietal momenten berichten op Twitter geplaatst. In het eerste bericht van 14 mei 2018 verwijst de verdachte met de woorden “
Vandaag in Palestina weer tientallen jonge mensen door kogels van de zionistische bezettingsmacht vermoord.”naar gebeurtenissen die in de bezette Palestijnse gebieden zouden hebben plaatsgevonden. De berichten van 22 en 23 mei 2018 betreffen een reactie op een bericht op Twitter van 21 mei 2018 van een ander dan verdachte met de inhoud dat Israëlische troepen een drie jaar oude Palestijnse jongen zouden hebben proberen te arresteren met daarbij de toevoeging “
This is disgraceful. #gaza”. Het laatste bericht van 5 januari 2019 is geplaatst onder een filmpje waarin, zo schrijft de persoon die het filmpje op Twitter heeft geplaatst, te zien is dat Israëliërs een Palestijns huis met geweld slopen. Daaraan heeft die persoon de tekst toegevoegd: “
Welcome to the occupied PALESTINE”.
Alle ten laste gelegde uitlatingen zijn daarmee gedaan in de context van (nieuws)berichten op Twitter over het gewelddadige conflict tussen Israël en de Palestijnen, een conflict dat ook buiten de landsgrenzen van Israël en de bezette Palestijnse gebieden tot spanningen leidt.
In de drie door de verdachte op Twitter geplaatste berichten is het woord ‘vernietigen’ of ‘destroy’ gebruikt. De betekenis van deze woorden is naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk. Deze woorden kunnen in de context waarin deze uitlatingen zijn gedaan, worden opgevat als een aanmoediging om geweld te gebruiken tegen personen, te weten de in de berichten genoemde zionisten en ‘the enemies of the islam’. De woorden die de verdachte heeft gebruikt, namelijk ‘vernietigen’ en ‘destroy’, zijn concreet gericht op geweld en deze zijn door hem geplaatst op Twitter als reactie op berichten over het gewelddadige conflict tussen Israël en de Palestijnen. De bij de uitlatingen geplaatste
emoji’svan vuur en een vuist ziet de rechtbank in deze context als symbolen om de oproepen tot het plegen van geweld te illustreren dan wel kracht bij te zetten. De term ‘vernietigen’ is overigens voor wat betreft het aanzetten tot strafbare feiten voldoende feitelijk.
Gelet op de hiervoor genoemde context waarin de uitlatingen zijn gedaan, is de rechtbank van oordeel dat deze, ondanks het gebruik van de woorden ‘Moge Allah’ of ‘May Allah’, niet enkel als smeekbede aan Allah kunnen worden opgevat. Dat overigens met de uitlatingen alleen bedoeld is of kan zijn het vernietigen van zionisten of ‘the enemies of the islam’ op de dag des oordeels, waarbij de
emojivan vuur het hellevuur illustreert, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit de gebruikte woorden en is gelet op de genoemde context ook niet voor de hand liggend. Evenmin ziet de rechtbank in het enkele gebruik van de term “guide” naast “destroy” zoals in het bericht van 5 januari 2019 is gedaan, aanleiding om deze uitlating anders te beoordelen.
Tot slot moet de vraag worden beantwoord of sprake is van opzet. Verdachte heeft verklaard dat het niet zijn bedoeling was om aan te zetten tot een strafbaar feit. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte ‘vol opzet’ heeft gehad op opruiing, zodat de vraag resteert of de verdachte in voorwaardelijke zin opzettelijk heeft gehandeld. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend. Door het gebruik van het woord vernietigen op de wijze als hiervoor vermeld in reactie op (nieuws)berichten die zien op het gewelddadige conflict tussen Israël en de Palestijnen, is de kans dat lezers van die berichten verdachtes uitlatingen zouden opvatten als een aanmoediging tot het plegen van een strafbaar feit aanmerkelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking – zoals hiervoor reeds overwogen – dat het gebruiken van een openbaar
social mediummet een groot bereik zoals Twitter, de kans vergroot dat iemand daadwerkelijk overgaat tot het doen van hetgeen waartoe wordt aangemoedigd. Die omstandigheden waren voor de verdachte kenbaar. Door de uitlatingen via zijn openbare Twitter te doen, wetende dat hij 32.000 volgers op Twitter had, heeft de verdachte de kans dat iemand zijn uitlatingen zou opvatten als een aanmoediging tot het plegen van een strafbaar feit bewust aanvaard. Dat de uitlatingen ook daadwerkelijk zo door anderen zijn opgevat, vindt bevestiging in het dossier.
Gezien het voorgaande is aan alle voorwaarden voor een bewezenverklaring van opruiing, zoals ten laste gelegd, voldaan.
Conclusie
De tenlastegelegde feiten kunnen wettig en overtuigend worden bewezen.