ECLI:NL:RBDHA:2021:10496

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5006
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op grond van verstoorde arbeidsrelatie en ongeschiktheid van ambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam bij het CBS, en de Directeur-Generaal van de Statistiek van het CBS. De eiser was in dienst sinds 1 april 2005 en had negatieve beoordelingen ontvangen over zijn functioneren in de periode van 1 januari 2016 tot 1 maart 2019. De rechtbank behandelt de vraag of het ontslag van de eiser, dat primair was gebaseerd op artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) wegens een verstoorde arbeidsrelatie, rechtmatig was. De rechtbank oordeelt dat de negatieve beoordelingen, die de basis vormden voor het ontslag, in rechte stand kunnen houden. Eiser heeft geen procesbelang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van deze negatieve beoordelingen, nu het ontslagbesluit standhoudt. De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen het ontslag ongegrond en het beroep tegen de negatieve beoordelingen niet-ontvankelijk. De rechtbank concludeert dat verweerder bevoegd was om het ontslag te verlenen op grond van de verstoorde arbeidsverhouding, en dat er geen aanleiding is om de negatieve beoordelingen te herzien. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/3870 en SGR 19/5006

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2021 in de zaken tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de Directeur-Generaal van de Statistiek van het CBS, verweerder

(gemachtigde: mr. B.A. van der Veer).

Procesverloop

SGR 20/3870
Bij besluit van [schaalnummer] februari 2019 (het primaire besluit 1) is de beoordeling over eisers functioneren over de periode 1 maart 2017 tot 16 maart 2018 vastgesteld.
Bij besluit van 20 juni 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de Commissie advisering bezwaarschiften personeelsleden CBS (de commissie) van 13 mei 2019 het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en de beoordeling over de periode 1 maart 2017 tot 16 maart 2018 gewijzigd vastgesteld, waarbij het oordeel over de schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid is gewijzigd in C zonder het negatieve oordeel over de algehele functievervulling in kwalitatief opzicht te herzien.
SGR 19/5008
Bij besluit van 30 september 2019 (het primaire besluit 2) is de beoordeling over eisers functioneren over de periode 16 maart 2018 tot 1 maart 2019 vastgesteld.
Bij besluit van 9 december 2019 (het primaire besluit 3) heeft verweerder eiser met ingang van 1 februari 2020 eervol ontslag verleend primair wegens ongeschiktheid voor zijn functie anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken en subsidiair ‘op andere gronden’.
Bij besluit van 21 april 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van de commissie van 26 maart 2020 de bezwaren van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en de beoordeling over de periode 16 maart 2018 tot 1 maart 2019 gewijzigd vastgesteld zonder het eindoordeel te herzien en de grondslag van het per
1 februari 2020 verleende ontslag gewijzigd naar ‘ontslag op andere gronden’.
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2021 met behulp van een videoverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Voor een uitgebreide weergave van de feiten verwijst de rechtbank naar de adviezen van de commissie van 13 mei 2019 en van 26 maart 2020. De rechtbank volstaat met het volgende. Eiser was vanaf 1 april 2005 in dienst bij verweerder. Vanaf 1 januari 2012 vervulde hij de op schaal [schaalnummer] gewaardeerde functie van [functienaam] .
Verweerder heeft over eisers functioneren in de periode van 1 januari 2016 tot 1 maart 2019 negatieve beoordelingen vastgesteld. Deze negatieve beoordelingen zijn na bezwaar gehandhaafd bij de bestreden besluiten 1 en 2. Bij het bestreden besluit 2 heeft verweerder eiser met ingang van 1 februari 2020 eervol ontslag verleend primair op grond van artikel 99, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) vanwege een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhoudingen subsidiair op grond van 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR vanwege onbekwaamheid en/ of ongeschiktheid voor zijn ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Deze zaken gaan over de vraag of verweerder eiser op één van deze gronden ontslag mocht verlenen en over de vraag of de in de periode van 1 januari 2016 tot 1 maart 2019 vastgestelde negatieve beoordelingen over eisers functioneren in rechte stand kunnen houden.
Wat vinden partijen in beroep
2. Eiser is het niet eens met het ontslagbesluit (bestreden besluit 2) van verweerder en stelt dat de ongeschiktheid voor zijn functie mogelijk mede het gevolg was van ziekte. Verweerder heeft ten onrechte het advies van de commissie niet overgenomen, omdat verweerder in afwijking van de commissie stelt dat geen sprake was van aantoonbare aanwijzingen die duidden op ziekte als mogelijke oorzaak voor het disfunctioneren. Door geen medisch onderzoek te laten verrichten, terwijl verweerder kon weten dat er mogelijk een verband was tussen de ongeschiktheid van eiser voor zijn functie en zijn medisch klachten, heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld.
2.1.
Eiser is het niet eens met de negatieve beoordeling over de periode 16 maart 2018 tot 1 maart 2019 (bestreden besluit 2) en voert aan dat de rubriek ‘Eigen werk organiseren’ ten onrechte is beoordeeld met een A. Dit had met een B moeten zijn. Eiser kan het advies van de commissie om uitsluitend de rubriek ‘Contactuele vaardigheden’ te wijzigen in een B niet volgen. Niet is gebleken dat sinds de vorige beoordeling sprake was van een toename van de tekortkomingen ten aanzien van de rubriek ‘Eigen werk organiseren’. Uit de bewoordingen volgt niet dat eiser op één of meer aspecten niet geheel aan de gestelde functie-eisen voldeed, in de zin van waarderingscode B. Uit de bewoordingen volgt niet dat eiser helemaal niet aan de gestelde functie-eisen voldeed als bedoeld bij waarderingscode A. Het oordeel over deze rubriek is daarom niet zorgvuldig tot stand gekomen. Ook kan dit oordeel niet worden gehandhaafd op grond van het argument dat alleen de informant van de beoordelaar beschikt over een totaalbeeld van de wijze waarop eiser zijn werk organiseert. Eiser bestrijdt dat de door hem gekozen informanten slechts een beperkt beeld hadden van zijn functioneren.
2.2.
Eiser is het niet eens met de negatieve beoordeling over de periode 1 maart 2017 tot 16 maart 2018 (bestreden besluit 1) en voert aan dat verweerder de rubrieken VII (Contractuele vaardigheden; Omgaan en samenwerken met collega’s), en de overall waardering B voor ‘Beoordeling van de functievervulling in haar geheel’ onderdeel ‘Kwaliteit’ onvoldoende heeft gewaardeerd. Niet is inzichtelijk waarom de als onvoldoende gewaardeerde rubrieken zwaarwegend genoeg zijn om de waardering B toe te kennen. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij gedurende het beoordelingstijdvak van 1 maart 2017 tot 16 maart 2018 niet is gewezen op zijn tekortkomingen ten aanzien van zijn contactuele vaardigheden en hij zich daarom niet heeft kunnen verbeteren. Eiser meent dat hij voor de huidige beoordelingsperiode opnieuw had moeten worden gewaarschuwd voor zijn onvoldoende functioneren. Eiser stelt verder dat niet duidelijk is hoe het negatieve oordeel voor het onderdeel van Contactuele vaardigheden ten opzichte van collega’s zich verhoudt tot het positieve oordeel van het onderdeel van Contactuele vaardigheden ten aanzien van optreden naar buiten.
3. Verweerder blijft bij zijn standpunt dat hij eiser mocht ontslaan. Daarbij heeft hij toegelicht dat naar vaste jurisprudentie bij samenloop van ontslaggronden verweerder de vrijheid heeft een ontslaggrond te kiezen. Met het bestreden besluit 2 heeft verweerder daarom de primaire ontslaggrond gewijzigd in ontslag op grond van artikel 99, eerste lid, van het ARAR vanwege een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. Ook de commissie komt in haar advies van 26 maart 2020 tot de conclusie dat de arbeidsrelatie tussen eiser en verweerder aantoonbaar verstoord is en herstel van de samenwerking niet meer mogelijk is. Verweerder volgt dit advies op dit punt.
3.1.
Verweerder ziet in wat eiser in beroep aanvoert geen aanleiding het negatieve oordeel over eisers functioneren in de periode 16 maart 2018 tot 1 maart 2019 te herzien.
3.2.
Verweerder ziet in wat eiser in beroep aanvoert geen aanleiding het negatieve oordeel over eiser functioneren in de periode 1 maart 2017 tot 16 maart 2018 te herzien.
Welke regels zijn van toepassing?
4. Het voor deze uitspraak relevante juridisch kader is weergegeven in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank
5. Verweerder heeft eiser primair ontslag verleend op grond van artikel 99, eerste lid, van het ARAR en subsidiair op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het ARAR. Het is vaste rechtspraak [1] dat bij een samenloop van ontslaggronden het bestuursorgaan een zekere keuzevrijheid toekomt. Het door eiser ingenomen standpunt dat verweerder deze keuzevrijheid niet toekomt en eerst had moeten onderzoeken of eiser kon worden ontslagen vanwege onbekwaamheid en/ of ongeschiktheid voor zijn ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken volgt de rechtbank daarom niet. Gelet hierop zal de rechtbank allereerst beoordelen of de primaire ontslaggrond stand kan houden.
5.1.
De ontslaggrond opgenomen in artikel 99 van het ARAR kan volgens vaste rechtspraak van de Raad worden toegepast als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd. Dit brengt met zich dat ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit duidelijk moet zijn dat herplaatsing elders binnen de organisatie niet mogelijk is of dat van verdere inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten is. [2]
5.2.
Uit de gedingstukken blijkt dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De rechtbank verwijst in dit verband onder meer naar het voornemen van 29 oktober 2019 (p.3). Vanwege de stroeve samenwerking tussen eiser en zijn clusterleider, zijn leidinggevende en zijn directeur en omdat eiser meende dat zijn onvoldoende functioneren hieraan te wijten was, heeft verweerder een mediationtraject aangeboden. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid. Ook is het niet mogelijk gebleken eiser op een andere passende functie binnen het bereik van verweerder te plaatsen.
5.3.
Nu eiser in zijn beroepsgronden niet heeft weersproken dat sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding tussen en eiser en verweerder en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van verweerder kon worden verlangd, mocht verweerder eiser ontslag verlenen op grond van artikel 99 van het ARAR. De enkele ontkenning ter zitting dat geen sprake was van een onwerkbare situatie, omdat eiser
‘prima overweg kon met zijn directe collega’s’en ‘
zo zijn werkzaamheden weer zou kunnen hervatten omdat er een nieuwe leidinggevende is’leidt niet tot een ander oordeel. Zoals verweerder al in het bestreden besluit heeft toegelicht had eiser niet alleen met zijn leidinggevende die inmiddels is teruggetreden, maar ook met de clusterleider en de sectordirecteur een arbeidsconflict.
5.4.
De rechtbank zal dan ook niet ingaan op de gronden die eiser in zijn beroepschrift heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn standpunt dat verweerder hem niet mocht ontslaan vanwege onbekwaamheid en/ of ongeschiktheid voor zijn ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
5.5.
Verweerder was gelet op wat hiervoor is overwogen, bevoegd om eiser ontslag te verlenen op grond van artikel 99 van het ARAR. Nu de primaire ontslaggrond stand kan houden, komt de rechtbank aan de beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond niet meer toe.
De negatieve beoordelingen in de procedures SGR 20/3870 en 19/5006
6. Volgens vaste rechtspraak moet een belanghebbende een actueel procesbelang hebben bij zijn een beroep.
6.1.
Ter zitting heeft eiser betoogd dat hij nog wel procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroepen tegen de negatieve beoordelingen ondanks het ontslagbesluit. Eiser heeft altijd met veel plezier samengewerkt met zijn collega’s en wil niet op deze wijze buiten de organisatie worden geplaatst.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser echter geen procesbelang bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de bestreden besluiten 1 en 2, voor zover deze zien op de negatieve beoordelingen. Nu het ontslagbesluit stand kan houden, gelet op wat in rechtsoverwegingen 5. tot en met 5.5. is overwogen, kan eiser met zijn beroepen tegen de negatieve beoordelingen immers niet meer bereiken wat hij daarmee nastreeft. Daarbij komt dat eiser, zoals ter zitting is gebleken, inmiddels al een andere baan heeft.
7. Het beroep geregistreerd onder nummer SGR 19/5006, voor zover dit ziet op het ontslag, is ongegrond. Het beroep is, voor zover dit ziet op het beoordelingsbesluit, is niet-ontvankelijk.
8. Het beroep, geregistreerd onder nummer SGR 20/3870 is niet-ontvankelijk.
9. Voor een proceskostenveroordeling in beide zaken bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart:
  • het beroep, geregistreerd onder nummer SGR 19/5006, voor zover dit ziet op het ontslag, ongegrond;
  • het beroep, geregistreerd onder nummer SGR 19/5006, voor zover dit ziet op het beoordelingsbesluit, niet-ontvankelijk;
  • het beroep, geregistreerd onder nummer SGR 20/3870, niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
15 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
BIJLAGE
Op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onder g, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
In artikel 99, eerste lid, van het ARAR is geregeld dat aan de ambtenaar in vaste dienst ook op andere gronden dan die in artikel 98 zijn geregeld, of waarnaar in dat artikel wordt verwezen, ontslag kan worden gegeven. Dit ontslag wordt eervol verleend.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 10 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4475 en van 26 augustus 2021,ECLI:NL:RVS:2021:2156.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 22 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:137.