In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Plantenkwekerij [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van het Westland. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om de subsidie op nihil vast te stellen. Dit besluit volgde op een eerdere subsidieverlening aan [derde-partij] B.V. voor het verwijderen en verplaatsen van agrarische bedrijfswoningen. Eiseres, die als medebegunstigde was aangewezen, stelde dat zij door het handelen van verweerder en [derde-partij] de kans was ontnomen om subsidiabele kosten te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen op basis van artikel 11, vijfde lid, van de subsidieverordening. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de subsidie op nihil heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank concludeerde dat er geen schending van de hoorplicht was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.