ECLI:NL:RBDHA:2021:10479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot subsidievaststelling en bezwaar tegen subsidieverlening in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Plantenkwekerij [eiseres] B.V. en het college van burgemeester en wethouders van het Westland. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder om de subsidie op nihil vast te stellen. Dit besluit volgde op een eerdere subsidieverlening aan [derde-partij] B.V. voor het verwijderen en verplaatsen van agrarische bedrijfswoningen. Eiseres, die als medebegunstigde was aangewezen, stelde dat zij door het handelen van verweerder en [derde-partij] de kans was ontnomen om subsidiabele kosten te maken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen op basis van artikel 11, vijfde lid, van de subsidieverordening. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht de subsidie op nihil heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding was om de hardheidsclausule toe te passen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en de rechtbank concludeerde dat er geen schending van de hoorplicht was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn in kennis gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2021 in de zaak tussen

Plantenkwekerij [eiseres] B.V., te [vestigingsplaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Bouwman-Treffers),
en

het college van burgemeester en wethouders van het Westland, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Brouwer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij] B.V., te [vestigingsplaats 2]
(gemachtigden: mr. R. van Oevelen en mr. M. Buitelaar).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2018 heeft verweerder ten aanzien van eiseres de subsidie op nihil vastgesteld. Op 4 april 2019 heeft verweerder dit besluit herzien.
Bij besluit van 8 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen beide voornoemde besluiten, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften Westland (hierna: de commissie) van 5 november 2019, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 1 december 2020 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via een videoverbinding op 16 december 2020. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder hebben deelgenomen aan de videoverbinding. Tevens heeft de derde-partij, bijgestaan door zijn gemachtigden, hieraan deelgenomen.

Overwegingen

1. Op 12 oktober 2012 heeft [derde-partij] BV ( [derde-partij] ) een subsidieaanvraag ingediend voor het verwijderen en verplaatsen van de agrarische bedrijfswoningen aan het [adres] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] in [plaats] .
1.1.
Bij besluit van 23 november 2012 (het besluit tot subsidieverlening) heeft verweerder in het kader van de Subsidieverordening Tender Herstructurering Poelzone (de subsidieverordening) een subsidie van € 400.000,- verleend aan de aanvrager, [derde-partij] , voor het verwijderen en verplaatsen van de agrarische bedrijfswoningen aan het [adres] [huisnummer 2] en [huisnummer 3] in [plaats] . Eiseres, destijds eigenaar van het perceel aan het [adres] [huisnummer 2] , is bij de subsidieaanvraag aangewezen als medebegunstigde.
1.2.
De woning van eiseres is in 2016 door eiseres aan [derde-partij] in eigendom overgedragen. Deze woning is vervolgens overgedragen in eigendom aan Daalman. [derde-partij] heeft op 29 juni 2016 verzocht om nieuwe medebegunstigden (Daalman en Van der Lugt) aan te wijzen. Dit verzoek is op 17 juli 2016 gehonoreerd.
1.3.
Bij brief van 19 januari 2017, gericht aan verweerder, heeft eiseres haar volmacht aan [derde-partij] ingetrokken en verzocht om de subsidie rechtstreeks aan haar uit te keren voor zover deze betrekking had op eiseres in haar hoedanigheid als medebegunstigde.
1.4.
Bij besluit van 19 juli 2018 (het vaststellingsbesluit, hierna: het primaire besluit I) heeft verweerder ten aanzien van eiseres de subsidie op nihil vastgesteld.
1.5.
Op 4 april 2019 heeft verweerder het primaire besluit herzien (het primaire besluit II). Bij dit besluit is de motivering van de nihilstelling van de subsidievaststelling aangepast.
1.6.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen beide primaire besluiten.
1.7.
Het bezwaar van eiseres is ter advisering voorgelegd aan de commissie. De commissie heeft op 5 november 2019 verweerder geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. De commissie is tot het oordeel gekomen dat verweerder terecht en op juiste gronden tot het bestreden besluit heeft kunnen komen. De commissie stelt vast dat eiseres de door haar verleende volmacht op 19 januari 2017 heeft ingetrokken. Verweerder heeft daarop besloten om de subsidieaanvraag verder te behandelen als twee aparte aanvragen: de aanvraag die [derde-partij] heeft ingediend en de aanvraag die namens de medebegunstigde, eiseres, is ingediend. De intrekking van de volmacht kan naar het oordeel van de commissie alleen betrekking hebben op het deel van de aanvraag dat namens eiseres is ingediend en niet op de aanvraag die de hoofdaanvrager zelf heeft ingediend voor [adres] [huisnummer 2] en [huisnummer 3] .
Niet in geschil is dat eiseres voor de woning aan het [adres] [huisnummer 2] zelf geen kosten heeft gemaakt die op grond van artikel 11, vijfde lid, van de subsidieverordening voor vergoeding in aanmerking komen. De commissie ziet geen reden waarom verweerder is gehouden subsidie uit te keren voor kosten die eiseres niet heeft gemaakt. Dat bij de verkoop van de woning van eiseres aan [derde-partij] (kennelijk) minder is betaald, omdat rekening werd gehouden met het verwachte subsidiebedrag maakt dat niet anders. Dat betekent niet dat verweerder gehouden is om het tekort te compenseren door een deel van het subsidiebedrag aan eiseres uit te keren. Hoe partijen de kosten, opbrengsten en de subsidie onderling verdelen is voor de subsidieverlening niet relevant en kan bij de vaststelling van de subsidie geen rol spelen.
Gelet daarop is de commissie van oordeel dat de subsidie terecht is vastgesteld op nihil. De overige gronden staan naar het oordeel van de commissie niet ter discussie in deze zaak.
Voor toepassing van de hardheidsclausule, zoals genoemd in artikel 17 van de subsidieverordening, bestaat geen aanleiding.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de commissie van 5 november 2019, het bezwaar tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – aan dat eiseres door het handelen van zowel [derde-partij] als verweerder de eerlijke kans is ontnomen om subsidiabele kosten te maken of subsidiabele kosten in te dienen op eenzelfde manier als [derde-partij] heeft gedaan. Ook is door het handelen van verweerder geen verdeelsleutel tussen eiseres en [derde-partij] tot stand gekomen. Zowel verweerder als [derde-partij] hebben onrechtmatig gehandeld jegens eiseres. Eiseres heeft niet ingestemd met de later toegevoegde medebegunstigden. Eiseres acht dit onrechtmatig. Bovendien is dit niet mogelijk op basis van de subsidieverordening. Eiseres beroept zich op het vertrouwensbeginsel en op schending van de hoorplicht. Verweerder had in dit geval het beroep op de hardheidsclausule moeten honoreren.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
5.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, voor zover dit een herhaling betreft van dat wat al in bezwaar naar voren is gebracht en waarop verweerder in het bestreden besluit al gemotiveerd is ingegaan, geen aanleiding voor een ander oordeel nu eiseres in zoverre niet heeft aangegeven wat er niet juist is aan de motivering van het bestreden besluit.
5.2.
De rechtbank stelt verder vast dat niet in geschil is dat eiseres geen kosten heeft gemaakt die op grond van artikel 11, vijfde lid, van de subsidieverordening voor vergoeding in aanmerking komen. Nu een wettelijke grondslag ontbreekt, heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiseres geen recht op subsidie heeft. Verweerder was dus in beginsel bevoegd om de subsidie op nihil vast te stellen. Het beroep van eiseres op het vertrouwensbeginsel, wat daar ook van zij, kan niet leiden tot een ander oordeel, nu niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 11, vijfde lid, van de subsidieverordening.
Het betoog van eiseres dat zij toch om verschillende redenen, waarvan verweerder terecht heeft vastgesteld dat deze buiten de omvang van dit geding vallen, aanspraak meent te kunnen maken op subsidie leidt daarom niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de stellingen van eiseres in dit verband afdoende gemotiveerd bestreden in het bestreden besluit en het verweerschrift.
5.3.
De vraag is of verweerder in dit geval in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik kon maken dan wel de zogenoemde hardheidsclausule behoorde toe te passen.
5.4.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat verweerder beoordelingsruimte heeft bij besluiten tot vaststelling van subsidie. De rechtbank moet het bestreden besluit daarom terughoudend toetsen.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een situatie dat verweerder zijn bevoegdheid om de subsidie op nihil vast te stellen niet mocht gebruiken. Evenmin is sprake van een onbillijkheid van overwegende aard die verweerder noopte tot het afwijken of buiten toepassing laten van artikel 11, vijfde lid, van de subsidieverordening.
6. Van schending van de hoorplicht is de rechtbank niet gebleken. Eiseres is –
onweersproken – op verschillende momenten tijdens de procedure in de gelegenheid gesteld haar visie naar voren te brengen. Gelet hierop is niet gebleken dat zij in haar processuele belangen is geschaad.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
27 januari 2021.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.