In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse asielzoeker die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De eiser, die als klokkenluider over corruptie in Iran had gepubliceerd, stelde dat hij niet veilig terug kon keren naar zijn land vanwege de gevolgen van zijn publicaties. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser ten onrechte geen relevante externe geloofwaardigheidsindicatoren had betrokken, zoals het Algemeen Ambtsbericht van Iran van februari 2021. Dit ambtsbericht geeft aan dat personen die gevoelige thema's aanstippen, zoals corruptie, risico lopen op arrestatie en vervolging. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit op meerdere punten een motiveringsgebrek vertoonde en dat de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank vernietigde het besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de relevante externe en interne geloofwaardigheidsindicatoren in acht genomen moeten worden. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, nu het beroep gegrond was verklaard. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.244,-.