ECLI:NL:RBDHA:2021:10445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
NL21.13126 en NL21.13127
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse klokkenluider over corruptie en de beoordeling van externe geloofwaardigheidsindicatoren

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 september 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een Iraanse asielzoeker die zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De eiser, die als klokkenluider over corruptie in Iran had gepubliceerd, stelde dat hij niet veilig terug kon keren naar zijn land vanwege de gevolgen van zijn publicaties. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, in zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser ten onrechte geen relevante externe geloofwaardigheidsindicatoren had betrokken, zoals het Algemeen Ambtsbericht van Iran van februari 2021. Dit ambtsbericht geeft aan dat personen die gevoelige thema's aanstippen, zoals corruptie, risico lopen op arrestatie en vervolging. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit op meerdere punten een motiveringsgebrek vertoonde en dat de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank vernietigde het besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de relevante externe en interne geloofwaardigheidsindicatoren in acht genomen moeten worden. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, nu het beroep gegrond was verklaard. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.244,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.13126 (beroep)
NL21.13127 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.H. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. van Iwaarden).

ProcesverloopBij besluit van 12 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. Voorts is eiser door verweerder aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten en is aan hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (NL21.13127), op 2 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] .
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag van 5 oktober 2018 ten grondslag gelegd dat hij niet terug kan keren naar Iran omdat er een inval heeft plaatsgevonden in zijn huis. Eiser stelt dat dit te maken heeft met een rapport over corruptie in de [industrie] dat hij naar buiten heeft gebracht. Eiser heeft een [werk] in Iran en is daarnaast toezichthouder bij verschillende [bedrijven] . Daarnaast houdt hij zich bezig met onderzoek naar corruptie van [bedrijven] in Iran. Hij heeft deze onderzoeken gedaan voor de presidentiële inspectie en later voor een parlementslid. Eiser heeft medio 2018 ontdekt dat er sprake was van een overtreding in verband met de uitbesteding van een [bedrijven] aan theologische school van een imam. Daarover heeft eiser een bericht via social media naar buiten gebracht. Daarnaast is eiser betrokken geweest bij campagnes om deze uitbesteding tegen te gaan. Eiser stelt dat de inval in zijn huis met de publicatie van de onrechtmatige uitbesteding te maken heeft. Bij de inval zijn twee harde schijven van eiser en zijn laptop meegenomen. Eiser was op het moment van de inval in Europa in verband met een zakenreis. Eiser stelt dat er tegen hem een arrestatie- en doorzoekingsbevel zijn uitgevaardigd. Tevens zou er een dossier zijn opgebouwd. Eiser heeft een vonnis overgelegd. Een goede vriend van eiser heeft hem afgeraden om terug te keren naar Iran.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. de identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. werkzaamheden als toezichthouder bij verschillende [bedrijven] ;
3. onderzoek naar corruptie binnen de [industrie] en publicatie bevindingen;
4. problemen als gevolg van de publicatie van de bevindingen.
Verweerder heeft de eerste drie elementen geloofwaardig geacht. De problemen als gevolg van de publicatie van de bevindingen heeft hij ongeloofwaardig geacht. De verklaringen van eiser zijn gebaseerd op de verklaringen van derden en vermoedens van hemzelf.
Verweerder acht het vaag en bevreemdend dat eiser, gelet op zijn professionele achtergrond, sociale status en financiële positie, geen advocaat heeft ingeschakeld om duidelijk te krijgen wat de reden was van de inval bij hem thuis. Hij heeft in het verleden een advocaat gehad en verweerder rekent hem daarom aan dat hij geen stukken heeft overgelegd die zijn problemen kunnen onderbouwen. Verder verklaart eiser tegenstrijdig over de reden voor de inval en wisselend en vaag over het door hem ingebrachte vonnis. Het vonnis heeft geen betrekking op zijn asielrelaas, terwijl hij wel die suggestie heeft gewekt. Het enkele feit dat eiser betrokken is geweest bij onderzoek naar corruptie binnen de [industrie] , betekent volgens verweerder niet dat er sprake is van een risico op ernstige schade. Nu de door hem gestelde problemen ongeloofwaardig zijn, heeft hij niet aangetoond dat hij in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten staat.
Zorgvuldigheid
4. Eiser voert allereerst aan dat het gehoor onzorgvuldig heeft plaatsgevonden. Eiser heeft al in de correcties en aanvullingen aangegeven dat hij niet tevreden was over het gedrag van de tweede tolk in het nader gehoor. De tolk heeft zich een gedeelte van het gehoor opgesteld als verhoorder in plaats van een onafhankelijke tolk. De tolk gaf een eigen invulling, bemoeide zich met de inhoud van het gesprek, stond meerdere keren op om naast de gehoormedewerker te gaan staan en eiser bewijsstukken voor te houden en te insinueren dat hij liegt. Eiser heeft daardoor niet vrij kunnen verklaren. Eiser heeft bij brief van 30 augustus 2021 officieel een klacht ingediend.
4.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat uitgegaan mag worden van de professionaliteit van de tolk en de gehoormedewerker. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat uit een interne terugkoppeling met de betreffende gehoormedewerker blijkt dat eiser in het gehoor meerdere keren wees op de documenten die hij bij zich had, maar er een spatscherm was. De tolk ging daarom naast hem staan om te stukken te bekijken en te vertalen. Daaruit blijkt nog niet dat de tolk zich partijdig of onprofessioneel heeft gedragen.
4.2
De rechtbank volgt verweerder in voornoemd standpunt. Weliswaar kan uit het gehoorverslag van het tweede gedeelte van het nader gehoor (vanaf pagina 19) worden afgeleid dat het gesprek tussen eiser, de tolk en de gehoormedewerker soms stroef verliep, maar dat betekent nog niet dat het gehoor in het geheel onzorgvuldig is geweest. De rechtbank betrekt daarbij de door verweerder ter zitting gegeven toelichting dat de tolk vanwege het spatscherm soms naast eiser moest staan om goed te kunnen vertalen. De rechtbank ziet in het gehoorverslag geen aanknopingspunten dat eiser niet in vrijheid heeft kunnen verklaren Daarnaast heeft eiser niet aangeven of er bepaalde passages zijn die volgens hem verkeerd of onjuist zouden zijn vertaald. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
De geloofwaardigheidsbeoordeling
Externe geloofwaardigheidsindicatoren
5. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is omdat verweerder de landeninformatie niet bij de beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft immers geloofwaardig geacht dat eiser in Iran onderzoek heeft verricht naar corruptie binnen de [industrie] en deze bevindingen heeft gepubliceerd. Uit het Algemeen Ambtsbericht van Iran van februari 2021 [1] en het door eiser overgelegde rapport van een in Nederland verblijvende Iraanse advocaat [naam 1] , blijkt dat hij alleen daarom al een verhoogd risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 EVRM [2] . Eiser is iemand die over corruptie heeft gepubliceerd en bevindt zich daarmee in een soortgelijke klokkenluidersfunctie als de personen waar de landeninformatie en het deskundigenrapport op zien.
5.1
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij de landeninformatie niet bij de geloofwaardigheidsbeoordeling heeft betrokken, omdat het in eerste instantie aan eiser is om overtuigend te verklaren over de problemen die hij als gevolg van de publicaties heeft ondervonden. Dit heeft hij niet gedaan omdat zijn verklaringen zijn gebaseerd op vermoedens en verklaringen van derden en hij geen inspanningen heeft verricht om meer informatie te verkrijgen. De inhoud van het ambtsbericht en het rapport van [naam 1] wordt door verweerder niet betwist, maar zijn onvoldoende voor een ander oordeel. Het ambtsbericht ziet niet op eiser omdat het voornamelijk gaat om personen die in hechtenis zijn genomen en het rapport van [naam 1] is op grond van verklaringen van eiser opgesteld en is te algemeen.
5.2
De rechtbank overweegt dat het aan eiser, als aanvrager, is om zijn relaas aannemelijk te maken. Zoals blijkt uit Werkinstructie 2014/10, wordt de asielaanvraag beoordeeld, enerzijds, aan de hand van de verklaringen van de asielzoeker en de eventuele door hem overgelegde documenten (interne geloofwaardigheidsindicatoren) en anderzijds, aan de hand van externe geloofwaardigheidsindicatoren. Hierbij wordt onderzocht of de door de asielzoeker verstrekte informatie consistent is met informatie van getuigen dan wel met beschikbare informatie uit objectieve bronnen, zoals landeninformatie en ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken, documentonderzoek en taalanalyses.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in zijn beoordeling van eisers asielrelaas ten onrechte geen relevante externe geloofwaardigheidsindicatoren heeft betrokken. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling [3] en Werkinstructie 2014/10 had verweerder de geloofwaardig en ongeloofwaardig geachte elementen in zijn asielrelaas dienen te relateren aan zulke geloofwaardigheidsindicatoren, zoals het Algemeen Ambtsbericht van Iran van februari 2021, het door eiser overgelegde rapport van [naam 1] of andere bij verweerder bekende bronnen over Iran en/of aan zijn ervaring met vergelijkbare asielrelazen van andere vreemdelingen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser onderzoek heeft gedaan naar corruptie en zijn bevindingen heeft gepubliceerd en dat uit aangehaalde passage uit het Algemeen Ambtsbericht van februari 2021 blijkt dat personen die gevoelige thema’s hebben aangestipt zoals benzineprotesten, corruptie bij de overheid of de corona-aanpak van de autoriteiten, zijn gearresteerd en veroordeeld en in de verhoogde aandacht staan van de autoriteiten. Uit het door eiser overgelegde rapport van de Iraanse advocaat [naam 1] blijkt dat hij, op basis van zijn eigen kennis en ervaring en onder verwijzing naar openbare bronnen (zoals wetsartikelen en linkjes), bevestigt dat het blootleggen van corruptie in verschillende gebieden binnen het politieke veld gevaarlijk is en leidt tot vervolging van de klokkenluider. Het enkele standpunt van verweerder dat aan deze verklaring geen waarde gehecht kan worden omdat deze alleen naar algemene informatie verwijst, zonder in te gaan op de aangehaalde wetsartikelen en bestudering van de linkjes, vindt de rechtbank onvoldoende. Het standpunt van verweerder dat de passage uit het Algemeen Ambtsbericht Iran niet van belang is omdat eiser niet in een vergelijkbare situatie verkeert, treft ook geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze passage juist dat mensen die in Iran vergelijkbare kritische berichten naar buiten brengen een verhoogd risico lopen om gedetineerd te worden. Gelet op het voorgaande bevat het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
Informatie vergaren
6. Eiser weerspreekt in beroep ook dat hij te weinig moeite heeft gedaan om informatie te vergaren over de inval. Uit het Algemeen Ambtsbericht Iran blijkt dat politiek gevoelige zaken worden behandeld door een revolutionaire rechtbank waar alleen een door de staat goedgekeurde advocaat wordt geaccepteerd. Eiser wijst op p. 103 en 104 van dit ambtsbericht waaruit blijkt dat in de praktijk de Iraanse inlichtingendiensten en het IRGC de macht in handen hebben bij revolutionaire rechtbanken. In het geval van revolutionaire rechtbanken is er geen sprake van een eerlijke procesgang. Rechtsbeginselen, zoals toegang tot een advocaat en de totstandkoming van vonnissen, worden bij regel geschonden. Uit de informatie volgt dat eiser zich alleen wenden tot advocaten die door het regime zijn goedgekeurd. Daarnaast zal hij zich in persoon moeten melden op het kantoor van die advocaat om hem te machtigen. Dit wordt ook bevestigd in het rapport van de heer [naam 1] , onder verwijzing naar diverse wetsartikelen. Het is voor eiser daarom onmogelijk om vanuit het buitenland een onafhankelijke advocaat in te schakelen en informatie te verkrijgen. Eiser heeft desondanks toch moeite gedaan om informatie te verkrijgen via zijn familie en netwerk van hooggeplaatste mensen. Van hen heeft hij vernomen dat het niet veilig is om terug te keren.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op hetgeen eiser heeft aangevoerd, zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het bevreemdend is dat eiser weinig moeite heeft gedaan om meer informatie en stukken over de inval te verkrijgen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser in het nader gehoor [4] heeft verklaard welke hooggeplaatste personen hij precies heeft benaderd en dat hij whatsapp-gesprekken met zijn broer over de inval heeft overgelegd waarvan verweerder de inhoud niet betwist. Dat van eiser meer mocht worden verwacht, gelet op zijn achtergrond, door bijvoorbeeld het inroepen van juridische bijstand of navraag bij politie en justitie, volgt de rechtbank niet gelet op de door eiser gegeven toelichting. Met de verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht Iran en rapport van [naam 1] heeft eiser een begin van bewijs geleverd dat het in zijn geval zeer lastig, zo niet onmogelijk, is om nadere informatie via een Iraanse advocaat over de inval te krijgen. Zonder nadere motivering kan verweerder niet worden gevolgd in het standpunt dat de betreffende landeninformatie uitsluitend ziet op personen die gedetineerd zijn. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder in het bestreden besluit niet inhoudelijk op het rapport van [naam 1] is ingegaan en de door hem aangehaalde wetsartikelen waaruit zou volgen dat het vanuit het buitenland niet mogelijk is om een advocaat in te schakelen om informatie over de zaak van eiser te achterhalen. Gelet op het voorgaande houdt het standpunt van verweerder geen stand.
Het vonnis
7. Eiser voert aan dat hij nergens de suggestie heeft gewekt dat het vonnis dat hij bij zijn asielaanvraag heeft overgelegd, wellicht te maken zou hebben met zijn problemen in verband met het publiceren over de corruptie of met de inval in zijn huis. Eiser heeft slechts aan zijn plicht voldaan om alle relevante informatie die hij in zijn bezit had, te overleggen in het kader van zijn asielaanvraag. Eiser wist op dat moment niet wat de inhoud van het vonnis was. Dit bleek pas na indiening van de eerste zienswijze. Dit kan hem niet worden tegengeworpen.
7.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het door eiser overgelegde vonnis geen betrekking heeft op zijn asielrelaas. De rechtbank stelt daarom vast dat dit document niet relevant is voor de geloofwaardigheidsbeoordeling. Dat verweerder meent dat eiser onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de achtergrond van dat vonnis, kan hem volgens de rechtbank daarom in redelijkheid niet worden tegengeworpen. Dat hij wisselend en vaag over het vonnis heeft verklaard en dat dit als geheel afbreuk doet aan de geloofwaardigheid, volgt de rechtbank gelet op het voorgaande evenmin. Het standpunt van verweerder dat eiser met het overleggen van het vonnis de suggestie heeft gewekt dat hij mogelijk in Iran strafrechtelijk vervolgd wordt, volgt de rechtbank ook niet. In het nader gehoor heeft hij juist aangegeven dat hij niet weet wat daarin staat. Eiser heeft verklaard dat hij het vonnis niet kan inzien omdat hij geen inlogcode en wachtwoord heeft [5] . Dit wordt door verweerder niet betwist. Eiser heeft ook verklaard dat hij niet weet of het vonnis betrekking heeft op zijn problemen en dat het ook mogelijk is dat het betrekking heeft op een commuun delict [6] . Daarnaast heeft hij duidelijk verklaard dat de reden van zijn asielaanvraag niet het vonnis, maar de inval is [7] . Deze tegenwerping houdt derhalve geen stand.
De inval
8. Verder voert eiser aan dat hij niet tegenstrijdig over de inval heeft verklaard. Hij heeft in het nader gehoor uitgelegd dat hij het vermoeden had dat de inval en de publicatie met elkaar te maken hebben.
8.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij over de inval tegenstrijdig heeft verklaard, omdat eiser enerzijds verklaart dat hij niet weet wat de reden is van de inval en anderzijds dat hij weet dat het te maken had met zijn publicatie en dat van een vriend heeft gehoord.
8.2
Uit het gehoorverslag van het nader gehoor, op pagina 18, (op 22 februari 2021)blijkt, voor zover relevant, het volgende:
“V: Kunt u mij vertellen wat de reden is dat er een inval is gedaan bij u thuis?
E: Ik weet het niet.”
Op pagina 31 van het gehoorverslag van het nader gehoor (op 24 februari 2021) verklaart eiser als volgt:
“V: Wat heeft uw broer u verteld?
E: Mijn broer heeft mij gezegd dat ze met een bevel waren gekomen. Wat voor bevel weet ik niet. Mijn broer noemt het gewoon een bevel. Ze hebben een huiszoeking gedaan. Ze hebben de laptop en harde schijven meegenomen. En wat er van mijn broer was hebben ze ook meegenomen.
V: Wat was de reden van de inval?
E: Nu weet ik het maar toen niet.
V: Herhaal.
E: Dat had te maken met de publicatie van de overdracht van de [bedrijven] .
V: Hoe weet u dit?
E: Die vriend van mij, die mij onderweg belde, heeft dat gezegd.
V: Wat heeft die precies gezegd?
E: Dit zei hij letterlijk tegen mij, kom niet terug. Als je terugkomt zullen ze je vernietigen.
V: De vraag is, hoe weet die vriend dat de inval vanwege de publicatie is?
E: Hij zei tegen mij, je leven is in gevaar. Je moet niet komen je hebt nu een confrontatie gezocht met de vrijdagsgebed-imam en dat is de consequentie.
V: Ik herhaal nogmaals. Hoe weet u - of hoe weet uw vriend - dat de inval het gevolg van de publicatie is?
E: De vraag is niet duidelijk.
V: Hoe weet u dat de inval in uw huis het gevolg is van de publicatie?
E: Ik heb u eerder verteld dat de directeur van de orde van de [beroepsgroep] bij de exhibitie tegen mij zei dat [naam 3] op zoek naar de persoon die dat bericht gepubliceerd heeft. Een andere reden waarom ik denk dat deze twee met elkaar te maken hebben is dat de bestuurder van de provincie [provincie] die een goede vriend van mij was genaamd [naam 2] werd vervangen. Om die reden denk ik dat die inval te maken heeft met de publicatie.
V: Voor mijn begrip. U kunt niet aantonen dat de inval het gevolg is van de
publicatie maar u denkt dat dat zo is omdat u het hebt gehoord van anderen?
E: Ja. Ik breng de gebeurtenissen van toen in verband met de publicatie van dat
bericht. Ik heb geen bewijs ervan.”
8.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiser ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij tegenstrijdig over de reden van de inval heeft verklaard. Uit de bovengenoemde passages blijkt volgens de rechtbank weliswaar dat hij later in het nader gehoor verklaart dat de inval te maken heeft met de publicatie van de overdracht van de [bedrijven] , maar eiser legt daarna ook uit van wie hij dit heeft gehoord en dat hij denkt dat dit de reden is. Hij verklaart uiteindelijk dat hij de gebeurtenissen van toen (de inval) met de publicatie in verband heeft gebracht en dat hij er geen bewijs van heeft. Door tegen te werpen dat eiser hier heeft verklaard dat hij de reden van de inval weet, terwijl hij eerder heeft verklaard dit niet te weten, heeft verweerder eisers verklaring uit de context van de overige door hem afgelegde verklaringen gehaald waaruit duidelijk volgt dat eiser ‘denkt’ te weten wat de reden van de inval is. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser zelf niet aanwezig was ten tijde van de inval en alles heeft gehoord van zijn broer en een vriend. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
9. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit op meerdere punten een motiveringsgebrek bevat. Verweerder heeft ten onrechte geen relevante externe geloofwaardigheidsindicatoren betrokken en onvoldoende gemotiveerd waarom de problemen als gevolg van de publicatie van de bevindingen ongeloofwaardig zijn. De rechtbank acht daarbij van belang dat het hier gaat om een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij alle relevante omstandigheden van het geval moeten worden betrokken en in onderlinge samenhang moeten worden gewogen. Verweerder dient een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling te maken waarbij de interne en externe geloofwaardigheidsindicatoren dienen te worden betrokken.
9.1
De aanvraag is ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond. Aan bespreking van de beroepsgrond die ziet op het inreisverbod, komt de rechtbank niet toe. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit vanwege strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb [8] . De rechtbank ziet, gelet op de grond voor vernietiging, geen mogelijkheid voor finale geschilbeslechting. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
10. Nu op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Proceskosten
11. De rechtbank/voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser/verzoeker tot een bedrag van
€ 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.J. van Beek, rechter, in aanwezigheid van mr.R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking

Voetnoten

1.pagina’s 70 en 71 van het Algemene Ambtsbericht Iran van februari 2021
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1499) en 14 september 2020 (ECLI:NL:RVS:2216).
4.Nader gehoor, pagina 11.
5.Nader gehoor, p. 25.
6.Nader gehoor, p. 26.
7.Nader gehoor, p. 28.
8.Algemene wet bestuursrecht.