ECLI:NL:RBDHA:2021:10441

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
AWB 20/6186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van behandeling van aanvraag reguliere verblijfsvergunning wegens niet-betaalde leges

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om de aanvraag van eiseres voor verlenging van haar reguliere verblijfsvergunning in behandeling te nemen. Eiseres, geboren op [geboortedatum eiseres] en van Marokkaanse nationaliteit, had op 1 oktober 2015 een asielaanvraag ingediend, welke was afgewezen. Vervolgens ontving zij een reguliere verblijfsvergunning op humanitaire gronden, die later werd verlengd. De aanvraag tot verlenging van deze verblijfsvergunning werd echter niet in behandeling genomen omdat eiseres de vereiste leges niet had betaald binnen de gestelde termijn.

Eiseres heeft op 4 augustus 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 7 juli 2020, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 27 augustus 2021 is eiseres niet verschenen, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet verplicht was de aanvraag in behandeling te nemen zolang de leges niet waren betaald. Eiseres voerde aan dat de termijn voor het indienen van de leges ongebruikt was verstreken, maar de rechtbank oordeelde dat artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing was in dit geval.

De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht buiten behandeling was gesteld, omdat eiseres geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om de leges te betalen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 september 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], eiseres,

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. H.J. Janse,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde mr. T. Stelpstra.

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om verlenging van haar reguliere verblijfsvergunning niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 11 juni 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit besluit vervolgens ingetrokken.
Bij besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 4 augustus 2020 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht strekkende tot het opschorten van de rechtsgevolgen van het terugkeerbesluit totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum eiseres] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Zij heeft op 1 oktober 2015 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 18 juni 2016 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen en geweigerd om ambtshalve een reguliere verblijfsvergunning te verlenen. Bij (wijzigings)besluit van 15 november 2016 heeft verweerder alsnog een reguliere verblijfsvergunning met de beperking ‘tijdelijk humanitaire gronden’ lopend van 26 juni 2016 tot 26 oktober 2017 verleend. Deze reguliere verblijfsvergunning is bij besluit van 22 december 2017 onder de beperking ‘verblijf als familie – of gezinslid bij [naam]’ verlengd tot 26 oktober 2018. De in deze zaak voorliggende aanvraag tot verlenging van de reguliere verblijfsvergunning is ingediend op 23 oktober 2018.
Het primaire besluit
2. Bij het primaire besluit, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een reguliere verblijfsvergunning niet in behandeling genomen omdat zij de leges niet binnen de gestelde termijn heeft betaald.
Leges
3. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat nu verweerder de in artikel 4:5, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken, hij niet meer bevoegd is om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Verweerder had dus de aanvraag inhoudelijk moeten beoordelen. Eiseres voert verder als beroepsgrond aan dat zij al in bezwaar ondubbelzinnig te kennen heeft gegeven dat zij de (herstelverzuim)brieven van 11 januari en 7 februari 2019 niet heeft ontvangen.
3.1.
Op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Op grond van artikel 4:5, vierde lid, van de Awb wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw 2000) is de vreemdeling leges verschuldigd terzake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Artikel 4:5, vierde lid, Awb is niet van toepassing.
3.2.
Voor zover eiseres betoogt dat haar in de aanvraagfase geen herstelverzuim is geboden voor het betalen van de leges, volgt de rechtbank eiseres daarin niet. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld Afdelingsuitspraak van 12 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4154) volgt dat in het geval van een niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnde document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het betrokken stuk is verzonden. Indien het bestuursorgaan de verzending van het document aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. De rechtbank stelt vast dat eiseres de verzending van de herstelverzuimbrieven van 11 januari en 7 februari 2019 niet heeft betwist. In de gronden van bezwaar van 18 juni 2020 in rechtsoverweging 4 heeft eiseres immers enkel opgemerkt dat zij
de door verweerder verzonden herstelverzuimbrieven niet heeft gezien. Het is daarom aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij deze brieven niet heeft ontvangen. Dat heeft eiseres tot op heden niet gedaan. Deze beroepsgrond faalt.
3.3.
De rechtbank stelt verder vast dat niet in geschil is dat eiser (tot op heden) geen leges heeft betaald. Uit artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 volgt dat verweerder een aanvraag niet in behandeling neemt als de aanvrager de vereiste leges niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Uit artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 volgt ook dat artikel 4:5, vierde lid van de Awb niet van toepassing is. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder voor de aanwending van deze bevoegdheid niet gebonden is aan enig termijn. Het beroep op de Afdelingsuitspraak kan eiser alleen al niet baten omdat artikel 4:5, vierde lid door de wetswijziging van 24 mei 2021 (Stb 2012, 258), in werking getreden op 7 juli 2012, niet langer van toepassing is bij artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000. Deze beroepsgrond faalt.
3.3.
Het vorenstaande brengt met zich mee dat nu eiseres geen gebruik heeft gemaakt van het bij brieven van 11 januari en 7 februari 2019 aangeboden herstelverzuim om de leges te betalen, verweerder de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld.
Hoorplicht
4. De beroepsgrond dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder van horen kunnen afzien omdat er, gelet op de motivering van het primaire besluit en hetgeen in bezwaar door eiseres is aangevoerd, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit.
Finale geschilbeslechting
5. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Jurgens, rechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 13 september 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.