ECLI:NL:RBDHA:2021:10402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
23 september 2021
Zaaknummer
09/852068-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belaging en feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf en contactverbod

Op 27 september 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van belaging en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan stelselmatige belaging van [slachtoffer 1] gedurende de periode van 14 september 2019 tot 24 juni 2020. De verdachte heeft herhaaldelijk ongewenste gedragingen vertoond, zoals het volgen van het slachtoffer, het maken van seksueel getinte opmerkingen en het zich ophouden in de nabijheid van haar woning en werkplek. Dit gedrag heeft geleid tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer.

Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 2], waarbij hij op 9 september 2019 in Leiden haar vagina onverhoeds heeft betast. De rechtbank heeft de aangifte van [slachtoffer 2] als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 375 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens is er een contactverbod opgelegd met [slachtoffer 1] voor de duur van twee jaar, met vervangende hechtenis voor elke overtreding van dit verbod. De rechtbank heeft geen TBS-maatregel opgelegd, omdat er geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens is vastgesteld.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/852068-20 en 09/837062-20 (gev. ttz.)
Datum uitspraak: 27 september 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum 1] 1977 te [geboorteplaats 1]),
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn,
locatie: Maatschapslaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 25 november 2020, 12 januari 2021, 26 januari 2021, 31 maart 2021 en 23 juni 2021 (alle pro forma) en ter terechtzitting van
13 september 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.F. Heslinga en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. T. van Assendelft de Coningh naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van de zaak met het parketnummer 09/852068-20 (hierna: dagvaarding I)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 september 2019 tot 17 augustus 2020 te Leiden, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van
[slachtoffer 1], door meermalen althans eenmaal:
- ( telkens) naar het café te gaan waar voornoemde [slachtoffer 1] werkt en (vervolgens) naar haar te zwaaien en/of te lachen en/of haar aan te spreken en/of
- ( telkens) langs de woning van voornoemde [slachtoffer 1] te lopen en/of fietsen en/of
- ( telkens) onder het raam en/of bij de woning van voornoemde [slachtoffer 1] te wachten/posten en/of naar voornoemde [slachtoffer 1] te roepen/fluisteren
- voornoemde [slachtoffer 1] (telkens) op straat te volgen (op de fiets) en/of
- ( telkens) tegen voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen/fluisteren "ik wil seks me
tje" en/of "ik zie er jong uit omdat ik seks heb met jonge meisjes" en/of "kom maar tevoorschijn" en/of "ik zie je daar wel bij het gordijn" en/of "kom maar schatje" en/of "ik heb je wel gezien", althans woorden van gelijke aard en/of strekking met het oogmerk die [slachtoffer 1], te
dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
Ten aanzien van de zaak met het parketnummer 09/837062-20 (hierna: dagvaarding II)
hij op of omstreeks 09 september 2019 te Leiden, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het (onverhoeds) betasten van de vagina van die [slachtoffer 2].

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van
[slachtoffer 1]) en feitelijke aanranding van de eerbaarheid van
[slachtoffer 2]) door (onverhoeds) haar vagina te betasten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten die aan de verdachte ten laste zijn gelegd.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank zal hierna ingaan op de nadere relevante standpunten van de raadsman.
3.4
De gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in bijlage A opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5
De overwegingen van de rechtbank
3.5.1
Ten aanzien van het bij dagvaarding I
De tenlastegelegde gedragingen
De verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer 1] heeft belaagd door eenmaal of meermalen de in de tenlastelegging opgesomde gedragingen te verrichten.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat een man al deze gedragingen meermalen heeft verricht en dat het hierbij steeds ging om dezelfde man. Haar aangifte vindt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in de getuigenverklaringen die in het bewijsmiddelenoverzicht zijn opgenomen omdat deze verklaringen een aantal belangrijke elementen van de aangifte van [slachtoffer 1] ondersteunen. De rechtbank zal hiervan enkele voorbeelden geven.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat een voor haar onbekende man zich meerdere malen bij haar woning heeft opgehouden en dat hij, terwijl hij dit een keer deed, dingen tegen haar heeft gezegd zoals: “Kom maar naar beneden”, “Ik zie je daar wel bij het gordijn” en “Kom maar schatje”
[naam getuige] is getuige geweest van een van deze incidenten. [naam getuige] heeft gezien dat een man voor het slaapkamerraam van [slachtoffer 1] stond terwijl [slachtoffer 1] thuis was en zij heeft gehoord dat deze man toen zei: “Ik zie je wel. Kom maar naar beneden. Kom maar, kom maar”. [naam getuige] heeft de man daarnaast herkend van een eerder incident waarbij de man zich volledig op haar en haar vriendin focuste, met hen contact probeerde te krijgen en maar voor hen bleef staan.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt daarnaast dat zij meerdere keren lastig is gevallen door eerdergenoemde man terwijl zij werkzaam was bij [naam cafe] van Leiden en dat hij wel eens tegen haar heeft gezegd: “Ik zie er jong uit omdat ik seks heb met jonge meisjes”.
[getuige 1]) was werkzaam in hetzelfde café als [slachtoffer 1] en uit haar verklaring blijkt dat de man inderdaad een bezoeker was van dit café en dat het haar is opgevallen dat hij, als hij in het café is, vaak de aandacht vraagt van jonge meisjes die in het café zijn. Ook heeft [getuige 1] de man wel eens horen zeggen: “Ik zie er jong uit omdat ik weleens seks heb met jonge meiden”, of woorden van gelijke strekking.
Ten slotte blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 1] dat zij op 16 juni 2020 via een groepsapp foto’s en filmpjes heeft ontvangen van de man die haar lastigviel terwijl zij met haar huisgenote [naam] in haar slaapkamer was, dat haar huisgenoten de foto’s kort daarvoor hadden genomen en dat zij tegen [slachtoffer 1] hadden gezegd dat de man op de foto’s zo’n twintig minuten naar haar slaapkamerraam is blijven kijken.
Uit de verklaring van getuige [naam] blijkt dat zij inderdaad aanwezig was bij [slachtoffer 1] toen voornoemd incident zich voordeed, dat zij zag dat [slachtoffer 1] schrok en begon te huilen toen er een foto via de groepsapp binnenkwam waarop een man te zien was die kennelijk al poosje onder het raam van hun woning in de richting van hun raam aan het kijken was en dat [slachtoffer 1] tegen haar heeft gezegd dat dit de man is die haar al een tijd achtervolgt.
Gelet op aangifte van [slachtoffer 1] in combinatie met de in het bewijsmiddelenoverzicht opgenomen getuigenverklaringen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat een man alle in de tenlastelegging vermelde gedragingen meermalen heeft verricht.
In tegenstelling tot de verdachte, acht de rechtbank de aangifte van [slachtoffer 1] wel betrouwbaar gelet op de omstandigheid dat deze aangifte voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, de omstandigheid dat de getuigen tegen wie [slachtoffer 1] heeft verteld over het gedrag van de man, allemaal aan haar zagen dat dit een enorme emotionele impact op haar had en de omstandigheid dat de rechtbank geen enkel aanknopingspunt in het dossier heeft aangetroffen dat [slachtoffer 1] een valse aangifte zou hebben gedaan.
Wie is de man die de bewezenverklaarde gedragingen heeft verricht?
Op basis van de volgende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte de man is die de bewezenverklaarde gedragingen heeft verricht.
Ten eerste komt het door de [getuige 1] en aangeefster [slachtoffer 1] opgegeven signalement van de dader naar het oordeel van de rechtbank overeen met het signalement van de verdachte, zoals zij dit ter terechtzitting heeft waargenomen.
Ten tweede heeft [slachtoffer 1] de dader aangewezen toen twee verbalisanten op 21 juni 2020 haar naar huis brachten en zij hem zag lopen. Een van de verbalisanten heeft vervolgens vastgesteld dat deze bewuste man de verdachte was. De verdachte heeft vervolgens tegen de politie verklaard dat hij - conform de verklaring van [slachtoffer 1] - die avond bij [naam cafe] van Leiden was geweest en dat hij wel eens contact had gehad met de eigenaar van dit café. Ook heeft de verdachte, nadat de politie hem had gevraagd of hij in dat café een vrouw had gezocht en of hij wist om welke vrouw het ging, aangegeven dat het ging over de vrouw die bij dit café werkt. Uit het onder 8 genoemde bewijsmiddel, blijkt dat [slachtoffer 1] die avond werkzaam was geweest bij dit café.
Ten derde heeft een verbalisant de verdachte ambtshalve herkend op een foto die [slachtoffer 1] van de dader heeft gestuurd toen hij weer bij haar woning stond.
Ten slotte blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 1] dat zij niet meer lastig is gevallen, nadat een stopgesprek met de verdachte had plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft de politie hem gewezen op het ongewenste gedrag dat hij jegens meerdere vrouwen in Leiden vertoonde met het doel om dit gedrag te stoppen.
De stelselmatigheid van de gedragingen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het aantal incidenten dat [slachtoffer 1] heeft genoemd in haar aangifte te laag is om tot een bewezenverklaring van belaging te kunnen komen en dat de periodes waarbinnen deze incidenten in de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden eveneens te kort zijn om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging, als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr), van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (ECLI:NL:HR:2014:3095).
Omtrent de aard en intensiteit van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte drong zich aan [slachtoffer 1] op tijdens haar werk door op het raam van het café te kloppen waar zij werkzaam was en meerdere keren op een avond langs dit café te fietsen.
Ook heeft hij haar gevolgd naar haar andere werklocatie. Daarnaast maakte hij seksueel getinte opmerkingen naar haar, volgde hij haar op zijn fiets en fietste hij naar haar woning toe, waarna hij vervolgens enige tijd naar haar slaapkamerraam stond te staren.
De verdachte heeft het slachtoffer dus niet alleen lastiggevallen tijdens haar werk, maar ook in haar privé-omgeving. De aangeefster kon zich aldus nergens veilig wanen voor de verdachte, zelfs niet in haar eigen woning, terwijl dit een plek is waar zij zich bij uitstek veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
Omtrent de duur van de gedragingen overweegt de rechtbank het volgende.
Op basis van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat alle gedragingen meermalen hebben plaatsgevonden omstreeks de periode van 14 september 2019 tot 24 juni 2020 op diverse plekken in Leiden, behalve in de periode toen het café waar [slachtoffer 1] werkte was gesloten vanwege het coronavirus. [slachtoffer 1] weet niet zeker wanneer dit precies was, maar denkt omstreeks april/mei 2020.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat [slachtoffer 1] gedurende twee maanden niet lastig is gevallen door de verdachte, dat de gedragingen aldus ruim 6 maanden hebben geduurd en dat deze hebben plaatsgevonden in bovengenoemde periode.
Inzake de frequentie van de gedragingen, acht de rechtbank het volgende van belang. [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte over 7 incidenten in het bijzonder verklaard die hebben plaatsgevonden in september 2019, oktober 2019 en juni 2020. Daarnaast heeft zij tegen de politie verklaard dat de dader haar regelmatig aanspreekt, haar volgt met de fiets, voor haar woning gaat staan en haar lastigvalt als zij aan het werk is. [getuige 1] heeft verklaard dat de aangeefster haar vaak een WhatsApp-bericht stuurt als zij deze man weer heeft gezien en dat de aangeefster haar best vaak berichtjes over hem heeft gestuurd.
Tegen de [getuige 2] heeft [slachtoffer 1] gezegd dat de man altijd een aantal keer op een avond voorbij het [naam cafe] van Leiden fietste. Blijkens haar aangifte werkte [slachtoffer 1] vaak in de avond in dit café en werkte zij daar twee dagen per week.
Gelet op voornoemde verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte de aangeefster herhaaldelijk lastig heeft gevallen gedurende een periode van in totaal ruim zes maanden.
Omtrent de invloed die de gedragingen hebben gehad op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster, overweegt de rechtbank het volgende.
Als gevolg van de gedragingen, was de aangeefster in haar dagelijkse leven angstig geworden en was zij op haar hoede. Zij durfde op een gegeven moment nergens meer alleen heen te gaan en nam diverse maatregelen om te voorkomen dat zij geconfronteerd kon worden met de man. Zij had bijvoorbeeld aan enkele aanwezige medestudenten gevraagd om tot sluitingstijd in het café te blijven waar zij werkzaam was. Ook is zij na haar werk in het café vaak meegegaan met een vriendin en bij haar blijven slapen om deze man te ontlopen.
Op basis van het voornoemde concludeert de rechtbank dat de gedragingen van de verdachte een grote invloed hebben gehad op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster.
Gelet op de aard, intensiteit, de duur en de frequentie van de bewezenverklaarde gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed van deze gedragingen op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster, concludeert de rechtbank dat de verdachte stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [slachtoffer 1] heeft gemaakt.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft belaagd omstreeks de periode van 14 september 2019 tot 24 juni 2020.
3.5.2
Ten aanzien van het bij dagvaarding II
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat in de nacht van 9 september 2019 te Leiden, een man onverhoeds - over haar kleding heen - haar vagina heeft betast.
Dat deze handeling tegen haar wil heeft plaatsgevonden, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de omstandigheid dat zij naar aanleiding van voornoemd incident aangifte heeft gedaan van aanranding en hierin kenbaar heeft gemaakt dat zij het niet fijn vond wat de man bij haar heeft gedaan. Gelet hierop, concludeert de rechtbank dat de handeling als een ontuchtige handeling kan worden aangemerkt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende steunbewijs aanwezig is voor de aangifte van [slachtoffer 2]. Hoewel er geen getuige is die voornoemde handeling heeft waargenomen, is de rechtbank desondanks van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat een man eerdergenoemde ontuchtige handeling bij [slachtoffer 2] heeft gepleegd. De aangifte van [slachtoffer 2] vindt naar het oordeel van de rechtbank namelijk voldoende steun in de getuigenverklaring van haar vriendin [naam vriendin]).
Hierbij acht de rechtbank van belang dat beide vrouwen eensluidend hebben verklaard over de gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan voor, tijdens en na het incident, dat [naam vriendin] vlak voor het incident samen met [slachtoffer 2] is geweest en zij de man heeft gezien over wie [slachtoffer 2] in haar aangifte heeft verklaard, dat [naam vriendin] - blijkens haar getuigenverklaring - toen al bij die man een onprettig gevoel had gehad omdat hij hen, kort voor het incident, met zijn fiets had achtervolgd en dat [naam vriendin], direct nadat het incident had plaatsgevonden, duidelijk aan [slachtoffer 2] zag dat [slachtoffer 2] van iets geschrokken was.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer 2], nu deze steun vindt in de verklaring van [naam vriendin] en [slachtoffer 2] - blijkens de getuigenverklaring van [naam vriendin] - klaarblijkelijk een geschrokken indruk op [naam vriendin] maakte direct nadat het incident waarvan zij aangifte had gedaan, had plaatsgevonden. Een emotie die past bij iemand die kort daarvoor het slachtoffer is geweest van een zedendelict.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat een man op 9 september 2019 te Leiden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling.
Hoewel de verdachte heeft ontkend de bewuste man te zijn geweest en de raadsman heeft betoogd dat niet buiten enige twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte die man is geweest, bestaat er bij de rechtbank geen twijfel dat het de verdachte is geweest die voornoemde handeling heeft verricht. Dit nu het door voornoemde vrouwen opgegeven signalement van de dader en diens fiets overeenkomen met het signalement van de verdachte en diens fiets zoals deze zijn waar te nemen op foto’s die door de politie zijn gemaakt. Bovendien blijkt uit de politieverklaring van de verdachte dat hij buiten met zijn fiets was in het tijdsvlak waarin het zedendelict heeft plaatsgevonden en is hij kort na het incident aangehouden in de nabije omgeving van waar het incident had plaatsgevonden.
Concluderend acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de man is die [slachtoffer 2] in haar aangifte heeft genoemd en haar vagina onverhoeds heeft betast en dat hij zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het hem bij dagvaarding II tenlastegelegde zedendelict.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Ten aanzien van dagvaarding I:
hij omstreeks de periode van 14 september 2019 tot 24 juni 2020 te Leiden, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [slachtoffer 1], door meermalen althans eenmaal:
- naar het café te gaan waar voornoemde [slachtoffer 1] werkt en vervolgens naar haar te zwaaien en/of te lachen en/of haar aan te spreken en
- langs de woning van voornoemde [slachtoffer 1] te lopen en fietsen en
- onder het raam en/of bij de woning van voornoemde [slachtoffer 1] te wachten/posten en/of naar voornoemde [slachtoffer 1] te roepen/fluisteren
- voornoemde [slachtoffer 1] op straat te volgen op de fiets en
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] te zeggen/fluisteren "ik wil seks me
tje" en/of "ik zie er jong uit omdat ik seks heb met jonge meisjes" en/of "kom maar tevoorschijn" en/of "ik zie je daar wel bij het gordijn" en/of "kom maar schatje" en/of "ik heb je wel gezien", althans woorden van gelijke aard en/of strekking met het oogmerk die [slachtoffer 1], te dwingen iets te dulden;
Ten aanzien van dagvaarding II
hij op 09 september 2019 te Leiden, door een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds te handelen [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het onverhoeds betasten van de vagina van die [slachtoffer 2].
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd:
  • dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf waarvan de duur gelijk is aan de tijd die hij op de uitsprakendatum in voorarrest zal hebben doorgebracht, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest doorgebracht;
  • dat aan de verdachte de (niet-gemaximeerde) maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: TBS-maatregel) wordt opgelegd, en
  • dat aan de verdachte een contactverbod met de aangeefster [slachtoffer 1] ex 38v Sr wordt opgelegd, waarbij vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 weken hechtenis voor iedere keer dat de verdachte niet aan deze maatregel voldoet.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van beide feiten komt, heeft de raadsman bepleit om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur de tijd niet overstijgt die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Ter onderbouwing van dit pleidooi heeft de raadsman gewezen op de richtlijnen die het Openbaar Ministerie voor deze feiten hanteert.
Gelet op de inhoud van dit pleidooi, heeft hij de rechtbank verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte bij einduitspraak op te heffen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het door de officier van justitie gevorderde contactverbod met [slachtoffer 1] ex artikel 38v Sr.
Omtrent de door de officier van justitie gevorderde TBS-maatregel, heeft de raadsman bepleit dat deze maatregel niet aan de verdachte kan worden opgelegd omdat bij de verdachte - ten tijde van begaan van de bewezenverklaarde feiten - geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens is vastgesteld door een van de gedragsdeskundigen die hem hebben onderzocht.
Naar de mening van de raadsman kan de rechtbank op basis van het dossier en de rapportages die over de verdachte zijn opgesteld evenmin zelfstandig tot het oordeel komen dat hiervan bij de verdachte sprake is geweest.
Zelfs indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat hiervan bij de verdachte wel sprake is geweest, is oplegging van deze maatregel volgens de raadsman disproportioneel omdat de verdachte formeel gezien een first offender is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende ruim een half jaar schuldig gemaakt aan belaging van een studente. Dit slachtoffer heeft moeten dulden dat hij herhaaldelijk contact met haar probeerde te krijgen, terwijl zij klaarblijkelijk geen enkele behoefte had om met hem in contact te komen. Hij drong zich aan haar op tijdens haar werk door op het raam van het café te kloppen waar zij werkzaam was, het café te betreden en meerdere keren op een avond langs dit café te fietsen. Ook maakte hij seksueel getinte opmerkingen naar haar, volgde hij haar op zijn fiets en fietste hij naar haar woning toe waarna hij vervolgens enige tijd naar haar slaapkamerraam stond te staren. Door het gedrag van de verdachte was het slachtoffer angstig en op haar hoede geworden en durfde zij op een gegeven moment niet meer alleen op pad. De verdachte heeft met zijn gedragingen aldus een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en gevoelens van angst en onveiligheid bij haar veroorzaakt.
De rechtbank neemt het de verdachte extra kwalijk dat hij het slachtoffer ook lastig heeft gevallen in haar eigen woonomgeving, terwijl zij zich in haar eigen woonomgeving juist veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van een andere studente, door haar vagina onverhoeds te betasten terwijl zij
’s-nachts een fiets aan het wegzetten was in een steeg. Door dit feit te plegen heeft hij de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschaad.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 18 augustus 2021 waaruit blijkt dat geen sprake is van recidive waarmee de rechtbank rekening zou moeten houden bij de strafoplegging omdat hij nimmer is veroordeeld wegens een zedendelict en in de afgelopen vijf jaar niet met politie en justitie in aanraking is geweest.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van de diverse rapportages die over de verdachte zijn opgemaakt, waaronder diverse reclasseringsadviezen, een psychologische Pro Justitia rapportage van 5 oktober 2020 en een Pro Justitia rapportage van 29 juli 2021 die over de verdachte is opgesteld door een psycholoog en psychiater toen hij is onderzocht in het Pieter Baan Centrum.
De overwegingen van de rechtbank naar aanleiding van de gevorderde TBS-maatregel
Uit voornoemde rapportages volgt dat er aanwijzingen zijn dat bij de verdachte tijdens het begaan van de bewezenverklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Echter, geen van de gedragsdeskundigen heeft – mede door de weigerachtige houding van de verdachte aan de onderzoeken – kunnen vaststellen dat hiervan daadwerkelijk sprake was toen hij de feiten beging. Op basis van het procesdossier, voornoemde rapportages en de indruk die de rechtbank ten tijde van de inhoudelijke behandeling van de zaken van de verdachte heeft gekregen, komt de rechtbank evenmin zelfstandig tot een overtuigend ander oordeel.
De rechtbank kan dan ook geen (voorwaardelijke) TBS-maatregel aan de verdachte opleggen omdat deze maatregel alleen aan een verdachte kan worden opgelegd indien zij kan vaststellen dat “bij de verdachte tijdens het begaan van het feit gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond”.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de duur van de belaging, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Zij acht een gevangenisstraf van 375 dagen passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
De op te leggen maatregel
Naast voornoemde gevangenisstraf zal de rechtbank, ter voorkoming van strafbare feiten, tevens aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid opleggen zoals bedoeld in artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met de aangeefster van het belagingsfeit. De rechtbank beoogt hiermee te voorkomen dat de verdachte nog op enige wijze contact met haar op zal nemen en zich dan jegens haar opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
38v, 57, 246 en 285b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I met parketnummer: 09/852068-20 tenlastegelegde feit en het bij dagvaarding II met parketnummer: 09/837062-20 tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van bij dagvaarding I tenlastegelegde:
belaging;
ten aanzien van het bij dagvaarding II tenlastegelegde:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
375 (driehonderdvijfenzeventig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op de
maatregeldat
de veroordeeldevoor de duur van
2 (twee) jarenop
geenenkele wijze – direct of indirect –
contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] [geboortedatum 2] 1997 [geboorteplaats 2]
beveelt dat
vervangende hechtende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
2 (twee) wekenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan met een
maximumvan in totaal
6 (zes) maanden hechtenis;
toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
de voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. N.I.S. Boers, rechter,
mr. J. de Vormer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter en S. Heineman, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2021.