3.5.1Ten aanzien van het bij dagvaarding I
De tenlastegelegde gedragingen
De verdachte wordt verweten dat hij [slachtoffer 1] heeft belaagd door eenmaal of meermalen de in de tenlastelegging opgesomde gedragingen te verrichten.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] volgt dat een man al deze gedragingen meermalen heeft verricht en dat het hierbij steeds ging om dezelfde man. Haar aangifte vindt naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in de getuigenverklaringen die in het bewijsmiddelenoverzicht zijn opgenomen omdat deze verklaringen een aantal belangrijke elementen van de aangifte van [slachtoffer 1] ondersteunen. De rechtbank zal hiervan enkele voorbeelden geven.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat een voor haar onbekende man zich meerdere malen bij haar woning heeft opgehouden en dat hij, terwijl hij dit een keer deed, dingen tegen haar heeft gezegd zoals: “Kom maar naar beneden”, “Ik zie je daar wel bij het gordijn” en “Kom maar schatje”
[naam getuige] is getuige geweest van een van deze incidenten. [naam getuige] heeft gezien dat een man voor het slaapkamerraam van [slachtoffer 1] stond terwijl [slachtoffer 1] thuis was en zij heeft gehoord dat deze man toen zei: “Ik zie je wel. Kom maar naar beneden. Kom maar, kom maar”. [naam getuige] heeft de man daarnaast herkend van een eerder incident waarbij de man zich volledig op haar en haar vriendin focuste, met hen contact probeerde te krijgen en maar voor hen bleef staan.
Uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt daarnaast dat zij meerdere keren lastig is gevallen door eerdergenoemde man terwijl zij werkzaam was bij [naam cafe] van Leiden en dat hij wel eens tegen haar heeft gezegd: “Ik zie er jong uit omdat ik seks heb met jonge meisjes”.
[getuige 1]) was werkzaam in hetzelfde café als [slachtoffer 1] en uit haar verklaring blijkt dat de man inderdaad een bezoeker was van dit café en dat het haar is opgevallen dat hij, als hij in het café is, vaak de aandacht vraagt van jonge meisjes die in het café zijn. Ook heeft [getuige 1] de man wel eens horen zeggen: “Ik zie er jong uit omdat ik weleens seks heb met jonge meiden”, of woorden van gelijke strekking.
Ten slotte blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 1] dat zij op 16 juni 2020 via een groepsapp foto’s en filmpjes heeft ontvangen van de man die haar lastigviel terwijl zij met haar huisgenote [naam] in haar slaapkamer was, dat haar huisgenoten de foto’s kort daarvoor hadden genomen en dat zij tegen [slachtoffer 1] hadden gezegd dat de man op de foto’s zo’n twintig minuten naar haar slaapkamerraam is blijven kijken.
Uit de verklaring van getuige [naam] blijkt dat zij inderdaad aanwezig was bij [slachtoffer 1] toen voornoemd incident zich voordeed, dat zij zag dat [slachtoffer 1] schrok en begon te huilen toen er een foto via de groepsapp binnenkwam waarop een man te zien was die kennelijk al poosje onder het raam van hun woning in de richting van hun raam aan het kijken was en dat [slachtoffer 1] tegen haar heeft gezegd dat dit de man is die haar al een tijd achtervolgt.
Gelet op aangifte van [slachtoffer 1] in combinatie met de in het bewijsmiddelenoverzicht opgenomen getuigenverklaringen, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat een man alle in de tenlastelegging vermelde gedragingen meermalen heeft verricht.
In tegenstelling tot de verdachte, acht de rechtbank de aangifte van [slachtoffer 1] wel betrouwbaar gelet op de omstandigheid dat deze aangifte voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, de omstandigheid dat de getuigen tegen wie [slachtoffer 1] heeft verteld over het gedrag van de man, allemaal aan haar zagen dat dit een enorme emotionele impact op haar had en de omstandigheid dat de rechtbank geen enkel aanknopingspunt in het dossier heeft aangetroffen dat [slachtoffer 1] een valse aangifte zou hebben gedaan.
Wie is de man die de bewezenverklaarde gedragingen heeft verricht?
Op basis van de volgende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte de man is die de bewezenverklaarde gedragingen heeft verricht.
Ten eerste komt het door de [getuige 1] en aangeefster [slachtoffer 1] opgegeven signalement van de dader naar het oordeel van de rechtbank overeen met het signalement van de verdachte, zoals zij dit ter terechtzitting heeft waargenomen.
Ten tweede heeft [slachtoffer 1] de dader aangewezen toen twee verbalisanten op 21 juni 2020 haar naar huis brachten en zij hem zag lopen. Een van de verbalisanten heeft vervolgens vastgesteld dat deze bewuste man de verdachte was. De verdachte heeft vervolgens tegen de politie verklaard dat hij - conform de verklaring van [slachtoffer 1] - die avond bij [naam cafe] van Leiden was geweest en dat hij wel eens contact had gehad met de eigenaar van dit café. Ook heeft de verdachte, nadat de politie hem had gevraagd of hij in dat café een vrouw had gezocht en of hij wist om welke vrouw het ging, aangegeven dat het ging over de vrouw die bij dit café werkt. Uit het onder 8 genoemde bewijsmiddel, blijkt dat [slachtoffer 1] die avond werkzaam was geweest bij dit café.
Ten derde heeft een verbalisant de verdachte ambtshalve herkend op een foto die [slachtoffer 1] van de dader heeft gestuurd toen hij weer bij haar woning stond.
Ten slotte blijkt uit de aangifte van [slachtoffer 1] dat zij niet meer lastig is gevallen, nadat een stopgesprek met de verdachte had plaatsgevonden. Tijdens dit gesprek heeft de politie hem gewezen op het ongewenste gedrag dat hij jegens meerdere vrouwen in Leiden vertoonde met het doel om dit gedrag te stoppen.
De stelselmatigheid van de gedragingen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het aantal incidenten dat [slachtoffer 1] heeft genoemd in haar aangifte te laag is om tot een bewezenverklaring van belaging te kunnen komen en dat de periodes waarbinnen deze incidenten in de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden eveneens te kort zijn om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging, als bedoeld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht (Sr), van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (ECLI:NL:HR:2014:3095). Omtrent de aard en intensiteit van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, overweegt de rechtbank het volgende.
De verdachte drong zich aan [slachtoffer 1] op tijdens haar werk door op het raam van het café te kloppen waar zij werkzaam was en meerdere keren op een avond langs dit café te fietsen.
Ook heeft hij haar gevolgd naar haar andere werklocatie. Daarnaast maakte hij seksueel getinte opmerkingen naar haar, volgde hij haar op zijn fiets en fietste hij naar haar woning toe, waarna hij vervolgens enige tijd naar haar slaapkamerraam stond te staren.
De verdachte heeft het slachtoffer dus niet alleen lastiggevallen tijdens haar werk, maar ook in haar privé-omgeving. De aangeefster kon zich aldus nergens veilig wanen voor de verdachte, zelfs niet in haar eigen woning, terwijl dit een plek is waar zij zich bij uitstek veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen.
Omtrent de duur van de gedragingen overweegt de rechtbank het volgende.
Op basis van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat alle gedragingen meermalen hebben plaatsgevonden omstreeks de periode van 14 september 2019 tot 24 juni 2020 op diverse plekken in Leiden, behalve in de periode toen het café waar [slachtoffer 1] werkte was gesloten vanwege het coronavirus. [slachtoffer 1] weet niet zeker wanneer dit precies was, maar denkt omstreeks april/mei 2020.
Gelet hierop concludeert de rechtbank dat [slachtoffer 1] gedurende twee maanden niet lastig is gevallen door de verdachte, dat de gedragingen aldus ruim 6 maanden hebben geduurd en dat deze hebben plaatsgevonden in bovengenoemde periode.
Inzake de frequentie van de gedragingen, acht de rechtbank het volgende van belang. [slachtoffer 1] heeft in haar aangifte over 7 incidenten in het bijzonder verklaard die hebben plaatsgevonden in september 2019, oktober 2019 en juni 2020. Daarnaast heeft zij tegen de politie verklaard dat de dader haar regelmatig aanspreekt, haar volgt met de fiets, voor haar woning gaat staan en haar lastigvalt als zij aan het werk is. [getuige 1] heeft verklaard dat de aangeefster haar vaak een WhatsApp-bericht stuurt als zij deze man weer heeft gezien en dat de aangeefster haar best vaak berichtjes over hem heeft gestuurd.
Tegen de [getuige 2] heeft [slachtoffer 1] gezegd dat de man altijd een aantal keer op een avond voorbij het [naam cafe] van Leiden fietste. Blijkens haar aangifte werkte [slachtoffer 1] vaak in de avond in dit café en werkte zij daar twee dagen per week.
Gelet op voornoemde verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de verdachte de aangeefster herhaaldelijk lastig heeft gevallen gedurende een periode van in totaal ruim zes maanden.
Omtrent de invloed die de gedragingen hebben gehad op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster, overweegt de rechtbank het volgende.
Als gevolg van de gedragingen, was de aangeefster in haar dagelijkse leven angstig geworden en was zij op haar hoede. Zij durfde op een gegeven moment nergens meer alleen heen te gaan en nam diverse maatregelen om te voorkomen dat zij geconfronteerd kon worden met de man. Zij had bijvoorbeeld aan enkele aanwezige medestudenten gevraagd om tot sluitingstijd in het café te blijven waar zij werkzaam was. Ook is zij na haar werk in het café vaak meegegaan met een vriendin en bij haar blijven slapen om deze man te ontlopen.
Op basis van het voornoemde concludeert de rechtbank dat de gedragingen van de verdachte een grote invloed hebben gehad op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster.
Gelet op de aard, intensiteit, de duur en de frequentie van de bewezenverklaarde gedragingen, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed van deze gedragingen op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van de aangeefster, concludeert de rechtbank dat de verdachte stelselmatig inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster [slachtoffer 1] heeft gemaakt.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft belaagd omstreeks de periode van 14 september 2019 tot 24 juni 2020.
3.5.2Ten aanzien van het bij dagvaarding II
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] volgt dat in de nacht van 9 september 2019 te Leiden, een man onverhoeds - over haar kleding heen - haar vagina heeft betast.
Dat deze handeling tegen haar wil heeft plaatsgevonden, volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de omstandigheid dat zij naar aanleiding van voornoemd incident aangifte heeft gedaan van aanranding en hierin kenbaar heeft gemaakt dat zij het niet fijn vond wat de man bij haar heeft gedaan. Gelet hierop, concludeert de rechtbank dat de handeling als een ontuchtige handeling kan worden aangemerkt.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende steunbewijs aanwezig is voor de aangifte van [slachtoffer 2]. Hoewel er geen getuige is die voornoemde handeling heeft waargenomen, is de rechtbank desondanks van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat een man eerdergenoemde ontuchtige handeling bij [slachtoffer 2] heeft gepleegd. De aangifte van [slachtoffer 2] vindt naar het oordeel van de rechtbank namelijk voldoende steun in de getuigenverklaring van haar vriendin [naam vriendin]).
Hierbij acht de rechtbank van belang dat beide vrouwen eensluidend hebben verklaard over de gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan voor, tijdens en na het incident, dat [naam vriendin] vlak voor het incident samen met [slachtoffer 2] is geweest en zij de man heeft gezien over wie [slachtoffer 2] in haar aangifte heeft verklaard, dat [naam vriendin] - blijkens haar getuigenverklaring - toen al bij die man een onprettig gevoel had gehad omdat hij hen, kort voor het incident, met zijn fiets had achtervolgd en dat [naam vriendin], direct nadat het incident had plaatsgevonden, duidelijk aan [slachtoffer 2] zag dat [slachtoffer 2] van iets geschrokken was.
De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte van [slachtoffer 2], nu deze steun vindt in de verklaring van [naam vriendin] en [slachtoffer 2] - blijkens de getuigenverklaring van [naam vriendin] - klaarblijkelijk een geschrokken indruk op [naam vriendin] maakte direct nadat het incident waarvan zij aangifte had gedaan, had plaatsgevonden. Een emotie die past bij iemand die kort daarvoor het slachtoffer is geweest van een zedendelict.
Concluderend acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat een man op 9 september 2019 te Leiden [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling.
Hoewel de verdachte heeft ontkend de bewuste man te zijn geweest en de raadsman heeft betoogd dat niet buiten enige twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte die man is geweest, bestaat er bij de rechtbank geen twijfel dat het de verdachte is geweest die voornoemde handeling heeft verricht. Dit nu het door voornoemde vrouwen opgegeven signalement van de dader en diens fiets overeenkomen met het signalement van de verdachte en diens fiets zoals deze zijn waar te nemen op foto’s die door de politie zijn gemaakt. Bovendien blijkt uit de politieverklaring van de verdachte dat hij buiten met zijn fiets was in het tijdsvlak waarin het zedendelict heeft plaatsgevonden en is hij kort na het incident aangehouden in de nabije omgeving van waar het incident had plaatsgevonden.
Concluderend acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de man is die [slachtoffer 2] in haar aangifte heeft genoemd en haar vagina onverhoeds heeft betast en dat hij zich aldus schuldig heeft gemaakt aan het hem bij dagvaarding II tenlastegelegde zedendelict.