ECLI:NL:RBDHA:2021:10280

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2021
Publicatiedatum
21 september 2021
Zaaknummer
NL21.13261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Slovenië en gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 15 september 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Slovenië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, die op 14 januari 2021 was ingediend. Eiser, van Eritrese nationaliteit, betoogde dat zijn echtgenote, die de Nederlandse nationaliteit had verkregen, internationale bescherming genoot en dat Nederland de aanvraag aan zich moest trekken op basis van artikel 9 van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten dat Slovenië verantwoordelijk was, omdat de echtgenote van eiser op het moment van de asielaanvraag geen internationale bescherming meer genoot. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat de Dublinverordening niet bedoeld is als een route voor reguliere verblijfsvergunningen bij gezinsleden in Nederland. Eiser voerde aan dat de overdracht aan Slovenië hem zou scheiden van zijn echtgenote, maar de rechtbank oordeelde dat dit geen reden was om van de Dublinverordening af te wijken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13261

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Slovenië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de zaak NL21.13262, plaatsgevonden op
1 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eveneens was aanwezig A. Mohammedali als tolk. Verweerders gemachtigde heeft per skype-verbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1997 en de Eritrese nationaliteit te
hebben. Hij heeft op 14 januari 2021 een asielaanvraag ingediend in Nederland. Uit
Eurodac is gebleken dat hij eerder in Slovenië een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet op de beschikbare informatie is de autoriteiten van Slovenië gevraagd om betrokkene terug te nemen. Zij hebben hiermee ingestemd op 12 februari 2021.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, heeft op 25 mei 2021 bij tussenuitspraak [1] bepaald dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten naar het gestelde huwelijk tussen eiser en zijn echtgenote. De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om dit gebrek te herstellen.
3. In het bestreden besluit stelt verweerder zich op het standpunt dat, ongeacht of daadwerkelijk sprake is van een huwelijk tussen eiser en zijn echtgenote, geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9 van de Dublinverordening. [2] De echtgenote van eiser heeft op 9 september 2020 de Nederlandse nationaliteit verkregen, waardoor zij geen internationale bescherming meer geniet. Het huwelijk doet daarom niet af aan de verantwoordelijkheid van Slovenië, waardoor dit niet in het terugnameverzoek vermeld hoefde te worden. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Internationale bescherming
5. Eiser heeft aangevoerd dat Nederland de aanvraag aan zich moet trekken op grond van artikel 9 van de Dublinverordening omdat zijn echtgenote internationale bescherming geniet in Nederland. Dat de echtgenote inmiddels is genaturaliseerd doet hier niet aan af, omdat zij voorafgaand aan de naturalisatie wel een verzoek om bescherming had ingediend als bedoeld in artikel 2 van de Procedurerichtlijn. Een andere uitleg is niet verenigbaar met de doelstelling van de Dublinverordening om de eenheid van het gezin te waarborgen zoals te lezen in punt 14 en 15 van de preambule van de Dublinverordening. Dat de Dublinverordening niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen, is onvoldoende motivering voor de stelling dat onder de definitie van een persoon die internationale bescherming geniet, niet een persoon moet worden te verstaan die inmiddels de Nederlandse nationaliteit heeft.
6. Uit artikel 2, aanhef en onder f, van de Dublinverordening blijkt wat wordt bedoeld met een persoon die internationale bescherming geniet, namelijk een onderdaan van een derde land of een staatloze aan wie internationale bescherming is verleend. Op het moment waarop eiser in Nederland asiel heeft aangevraagd (14 januari 2021), had zijn echtgenote reeds de Nederlandse nationaliteit verkregen (namelijk op 9 september 2020). Hierdoor was zij op het moment van de asielaanvraag geen onderdaan van een derde land meer, waardoor zij ook geen internationale bescherming meer had volgens deze definitie.
7. De Dublinverordening beoogt te waarborgen dat gezinsleden die asiel hebben aangevraagd bijeenblijven. Echter, zoals de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerder heeft overwogen, is de Dublinverordening niet bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen; hiervoor staan andere regelingen open. [3] De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen reden om van deze vaste jurisprudentie van de Afdeling af te wijken.

Onevenredige hardheid

8. Eiser heeft verder aangevoerd dat het van onevenredige hardheid zou getuigen om hem door overdracht aan Slovenië van zijn echtgenote te scheiden.
9. Verweerder kan in individuele gevallen een asielaanvraag aan zich trekken indien betrokkene op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat van een onevenredige hardheid getuigt op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De eventuele gezinsband tussen eiser en zijn echtgenote vormt geen aanleiding om toepassing te geven aan deze bevoegdheid. Wanneer eiser wordt overgedragen aan Slovenië, worden zij immers niet zonder meer gescheiden nu de echtgenote de Nederlandse nationaliteit heeft en als Unieburger in Slovenië mag verblijven om zich met eiser aldaar te vestigen. [4] Verweerder heeft in redelijkheid kunnen bepalen dat ook overigens niet is gebleken van zodanig bijzondere individuele feiten of omstandigheden, dat verweerder aanleiding had moeten zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.
Onvolledig terugnameverzoek
10. Verder heeft eiser aangevoerd dat het terugnameverzoek niet volledig is geweest. Door Slovenië niet te informeren over het feit dat eiser een echtgenote heeft in Nederland, hebben de Sloveense autoriteiten hun verantwoordelijkheid niet kunnen beoordelen. De claim is daardoor niet zorgvuldig tot stand gekomen.
11. Deze grond kan met het oog op hetgeen eerder is overwogen niet slagen. In het geval dat verweerder wel in het terugnameverzoek had opgenomen dat eiser een Nederlandse echtgenote heeft, had dit niet tot een andere uitkomst geleid. Slovenië is in dit geval nog steeds de verantwoordelijke lidstaat.

Verstreken overdrachtstermijn

12. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de uiterste overdrachtstermijn is verstreken. Nu het claimakkoord op 12 februari 2021 tot stand is gekomen, had overdracht aan Slovenië uiterlijk plaats moeten vinden op 12 augustus 2021. Op grond van artikel 29 van de Dublinverordening had eiser binnen zes maanden overgedragen moeten worden. Door dit niet te doen, is Nederland verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag van eiser.
13. Bij de tussenuitspraak van 25 mei 2021 heeft de rechtbank een voorlopige voorziening getroffen. Deze houdt in dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit worden opgeschort, totdat bij einduitspraak is beslist in het beroep. Daarom heeft verweerder de Sloveense autoriteiten per brief van 10 juni 2021 terecht geïnformeerd over een opschorting van de overdrachtstermijn op basis van artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. Deze grond kan daarom niet slagen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
14. Eiser voert ten slotte subsidiair aan dat verweerder ten aanzien van Slovenië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan. Daaraan heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij in eerste instantie niet werd toegelaten aan de Sloveense grens en werd teruggestuurd naar Kroatië. Toen hij daar ook niet mocht verblijven heeft hij zich weer gemeld aan de Sloveense grens, waarna hij wel werd toegelaten. Op dat moment werd hij gedwongen asiel aan te vragen en om zijn vingerafdrukken af te geven. Eiser wijst op citaten uit een rapport van UNDOS en een rapport van InfoKalpa. [5]
15. In de tussenuitspraak van 25 mei 2021 heeft de rechtbank al, zonder voorbehoud, een eindoordeel over deze beroepsgrond gegeven. Door eiser zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die zouden maken dat hierover thans een andersluidend oordeel op zijn plaats zou zijn, noch zijn dergelijke feiten en omstandigheden anderszins gebleken.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid vanmr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Tussenuitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 25 mei 2021, (NL21.5466 T).
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:563), en 28 september 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2626).
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 28 september 2017, (ECLI:NL:RVS:2017:2626).
5.United States Department of State, 2020 Country Reports on Human Rights Practices: Slovenia, p.