Overwegingen
Eiser heeft op 21 januari 2019 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
Op 14 februari 2019 is eiser gezien door een verpleegkundige van het FMMU, die heeft geconcludeerd dat eiser door een arts moet worden gezien, omdat er psychische klachten zijn die nadere diagnostiek vereisen. De verpleegkundige geeft aan dat eiser na vier weken opnieuw moet worden uitgenodigd bij een arts van het FMMU, en dat het essentieel is om een nieuw medisch advies te vragen.
Op 24 april 2019 is eiser gezien door een arts van het FMMU, dr. Tjaarda. In het daarop volgende advies is niet gerefereerd aan het advies van 14 februari 2019, maar zonder verdere toelichting geconcludeerd dat eiser gehoord kan worden. Er is namelijk wel een medische klacht geconstateerd, maar deze staat niet in de weg aan het horen en beslissen bij de IND, aldus dr. Tjaarda.
Eiser is vervolgens gehoord over zijn asielmotieven op 23 (eerste gehoor) en 25 september 2019 (nader gehoor). Daarbij heeft eiser het volgende asielrelaas naar voren gebracht. Eiser stelt [eiser] te zijn, geboren op [geboortedag] 2001, behorend tot de Al Mahamid-stam en afkomstig uit Al Kufra in het zuiden van Libië. Eiser stelt een onwettig kind te zijn van een Libische vrouw en een buitenlandse vader die bij zijn opa werkte. Toen de familie van eisers moeder erachter kwam dat er buiten wettige kinderen waren zijn de ouders van eiser naar Al Kufra gevlucht. Na het overlijden van zijn opa, zijn eisers ooms van moederskant erachter gekomen waar eiser woonde. Die ooms hebben eiser, zijn zussen en zijn moeder meegenomen naar Ajdabiya. Eisers vader en zijn broers zijn gevlucht. Eiser was toen ongeveer twaalf jaar oud. Daar kreeg eiser steeds van zijn familie te horen dat hij minderwaardig was. In 2017 heeft eiser geprobeerd te vluchten, maar is hij aangehouden bij een controlepost buiten Ajdabiya. Eiser is daarna door zijn ooms gevangen gehouden in een boerderij en gemarteld. Na een week is eiser met hulp van zijn moeder van daar gevlucht naar Bani Walid en van daaruit naar Misrata omdat eiser had gehoord dat zijn broer daar zou zijn. Uiteindelijk heeft eiser gehoord dat zijn broer in Duitsland verblijft. Hij heeft toen met behulp van mensensmokkelaars Libië verlaten. Naast de problemen met huidskleur gediscrimineerd en gezien als slaaf. Hij is regelmatig aangehouden en vernederd bij controleposten.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- familieproblemen met ooms van moederskant;
- de veiligheidssituatie en discriminatie in Libië.
5. De aanvraag is eerder bij besluit van 1 oktober 2019 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van 31 Vw 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c Vw omdat eiser verweerder zou hebben misleid door over zijn identiteit of nationaliteit valse informatie te verstrekken. Hiertegen is door eiser op 7 oktober 2019 beroep aangetekend. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 23 april 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:3832) het besluit vernietigd. Daarbij heeft de rechtbank overwogen, samengevat, dat niet inzichtelijk is geworden hoe het tweede FMMU-advies kan concluderen dat er geen beperkingen zijn, terwijl in het eerste advies is geconcludeerd dat er problemen zijn die nadere diagnostiek vereisen en nadere diagnostiek kennelijk niet heeft plaatsgevonden. Het besluit van 1 oktober 2019 is vernietigd en verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen. 6. Verweerder heeft op 11 maart 2021 een nieuw besluit genomen. Verweerder heeft het FMMU opnieuw om advies gevraagd, op 10 december 2020 is eiser wederom gezien en heeft dr. Tjaarda opnieuw geconcludeerd dat eiser gehoord kan worden, met de kanttekening dat hij data niet precies maar bij benadering kan benoemen. Op 11 december 2020 zijn aanvullende opmerkingen door het FMMU toegevoegd. In deze opmerkingen geeft het FMMU aan dat uit de aantekeningen van zowel 23 april 2019 als 10 december 2020 blijkt dat eiser in staat was om coherent, consistent en waarschijnlijk compleet te verklaren. De verpleegkundige vermoedde blijkens haar notities psychische problematiek en achtte zichzelf niet competent om die te beoordelen, wat reden was om de zaak voor te leggen aan een arts. Verweerder vond het daarom niet nodig om eiser opnieuw te horen. Dat dr. Tjaarda zowel het oude als het nieuwe FMMU-advies heeft geaccordeerd maakt dat niet anders. Verweerder acht het relevante element identiteit, nationaliteit en herkomst (nog altijd) niet geloofwaardig. Verweerder neemt daarbij in aanmerking dat eiser in Italië een andere naam en nationaliteit heeft opgegeven. Desgevraagd heeft eiser hiervoor geen goede verklaring kunnen geven. Verder heeft eiser geen enkel document overgelegd om zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst te onderbouwen en vindt verweerder dat eiser niet overtuigend verklaart over zijn herkomst, bijvoorbeeld omdat eiser bij de omschrijving van Al Kufra heeft nagelaten het bestaan van het vliegveld te benoemen en omdat hij bij plaatsnamen in de omgeving plaatsen benoemt die tot honderden kilometers verderop liggen. Omdat asielmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de herkomst, identiteit en nationaliteit van een vreemdeling, ziet verweerder geen aanleiding voor verlening van een verblijfsvergunning asiel. In de omstandigheid dat eiser in Italië onder twee aliassen bekend staat, hij zich hier te lande met een derde alias toegang tot de asielprocedure heeft verschaft en vervolgens zijn nieuw opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst niet weet te onderbouwen, heeft verweerder aanleiding gezien voor de conclusie dat eiser onjuiste informatie heeft verstrekt teneinde verweerder te misleiden. Daarnaast stelt verweerder dat eiser verklaringen heeft afgelegd die worden aangemerkt als kennelijk inconsequent en tegenstrijdig en daarnaast duidelijk onwaarschijnlijk en tegenstrijdig met voldoende geverifieerde informatie over het land van herkomst. Er wordt hierbij verwezen naar de verklaringen van eiser over het verkrijgen van een identiteitsdocument, zijn schoolgang en werkzaamheden. Hierdoor is volgens verweerder alle overtuigingskracht van eisers verklaringen ontnomen. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid aanhef en onder c en e, van de Vw 2000.
7. Eiser voert in beroep aan dat hij na de gegrondverklaring van het beroep nog vier keer is uitgenodigd voor een gehoor. Hiermee is het vertrouwen gewekt dat een nieuw gehoor zou plaatsvinden, voordat op 16 december 2020 een brief kwam dat een gehoor toch niet zou plaatsvinden. Eiser plaatst daarnaast vraagtekens bij het aanvullend FMMU-advies van 10 en 11 december 2020. Hoewel eiser niet twijfelt aan de professionele competenties van dr. Tjaarda, is het niet verstandig om dezelfde arts een nieuw advies te laten opstellen, nadat de rechtbank commentaar heeft geuit op diens eerste adviezen. Van het aanvullend advies van 11 december 2020 is niet helemaal duidelijk van wie het nu komt gezien de ondertekening.
Verder heeft verweerder in het nieuwe voornemen niet kenbaar de vorige zienswijze of de gronden van beroep betrokken. Daarmee is sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het besluit. Eiser merkt op dat hij 15 jaar oud was toen hij uit Libië is vertrokken, verweerder heeft dan ook redelijkerwijs niet kunnen tegenwerpen dat hij weinig weet over de identificatieplicht in Libië, die pas geldt vanaf 16 of 18 jarige leeftijd, en kan hem evenmin worden verweten dat hij niet weet van het bestaan van een registratie in het National Identity Number System (NINS). Bovendien komt hij uit het zuiden van Libië waar problemen zijn met deze registratie. Eiser stelt verder dat Duitsland kennelijk wel uitgaat van de identiteit zoals hij die in Duitsland heeft opgegeven, gezien de personalia die op zijn ‘Aufenthaltsgestatttung’ zijn vermeld. Zonder nadere motivering valt niet in te zien dat verweerder in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaat van de in Italië geregistreerde gegevens; ten aanzien van Duitsland geldt dat interstatelijk vertrouwensbeginsel immers evenzeer. Eiser betoogt verder dat de dorpen die door hem genoemd zijn in de buurt van Al Kufra erg klein zijn en hij deze dus niet op en andere manier zou kunnen kennen. Dat de andere plaatsen honderden kilometers van Al Kufra vandaan liggen moet gezien worden in de context ter plaatse; Al Kufra ligt in het zuiden in een uitgestrekt woestijngebied, waar grote afstanden niet ongewoon zijn. Op de informatie die eiser heeft gegeven over Misrata wordt door verweerder onvoldoende ingegaan, aldus eiser. De wisselende verklaringen over zijn schoolperiode zeggen niets over eisers nationaliteit of identiteit. Eiser heeft daarnaast voldoende informatie verstrekt over zijn eigen stam. Er is daarbij onvoldoende rekening gehouden met zijn leeftijd, zijn achtergrond en het gegeven dat hij niet geïnteresseerd was in stammen. De stelling van verweerder dat de stammenstructuur onlosmakelijk is verbonden met de samenleving in Libië, is onvoldoende onderbouwd in het bestreden besluit. Verweerder heeft daarmee -volgens eiser- onvoldoende gemotiveerd waarom aan de identiteit en nationaliteit van eiser zou moeten worden getwijfeld. Tot slot verwijst eiser naar het arrest TQ van het Europese Hof van Justitie (TQ tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-441, ECLI:EU:C:2021:9), waarin is geoordeeld dat beoordeeld had moeten worden of er adequate opvang voorhanden was -hij was immers minderjarig toen hij asiel aanvroeg in Nederland- en indien dat niet het geval was had verweerder hem in bezit moeten stellen van een verblijfsvergunning.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
9. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086) mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat een overeenkomstig het Protocol Medisch Advies Horen en Beslissen opgesteld advies door de FMMU voldoet aan de uit een oogpunt van vakkundigheid te stellen en eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. Bij haar uitspraak van 23 april 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:3832), waarbij het eerdere besluit van 1 oktober 2019 is vernietigd omdat aan de hand van de FMMU-adviezen niet duidelijk was of eiser gehoord kon worden en hoe vervolgens zijn verklaringen beoordeeld moesten worden. 10. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt dat met het aanvullend FMMU-advies van 11 december 2020 alsnog de nodige duidelijkheid is verschaft. Anders dan eiser stelt kan uit het gebruik van hoofdletters en uitroeptekens in de nadere toelichting van het FMMU-advies van 11 december 2020 in dit geval niet zonder meer blijken dat de arts geen professionele distantie bewaart en dus geen onafhankelijk en onbevooroordeeld advies uitbrengt. Met de hoofdletters wordt de aandacht gevestigd op de kern van de nadere toelichting. Uit deze toelichting blijkt dat de advisering door het FMMU in 2019 is verlopen conform het Protocol Medisch advies Horen en Beslissen. Bij het eerste advies van februari 2019 heeft de verpleegkundige geconstateerd dat hij/zij niet kon beoordelen of eiser gehoord kon worden. Conform het Protocol Horen en Beslissen (zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2085) is daarom geconcludeerd dat eiser door een arts moest worden gezien, bedoeld wordt een FMMU-arts. Dit is in april 2019 gebeurd, dr. Tjaarda heeft eiser gezien op zijn spreekuur en beoordeeld dat eiser kon worden gehoord. Daarnaast is eiser in het FMMU-advies geadviseerd om zelf medische hulp in te schakelen. Opgemerkt zij dat verweerder partijen de nodige onduidelijkheid had kunnen besparen door in het tweede FMMU-advies te vermelden dat het is opgemaakt naar aanleiding van de doorverwijzing door de verpleegkundige en dat daarbij de bevindingen van de verpleegkundige zijn betrokken. Maar dat neemt niet weg dat op verweerder gezien het advies van dr. Tjaarda de gehoren heeft kunnen afnemen en de verslagen daarvan kon gebruiken voor zijn besluitvorming. 11. De rechtbank oordeelt verder dat, hoewel er door het FMMU geen belemmeringen zijn vastgesteld voor het horen, uit het verslag van het gehoor wel blijkt dat eiser moeite heeft gehad om zijn asielrelaas naar voren te brengen. Zoals eiser in de zienswijzen naar voren heeft gebracht stokt eiser op verschillende momenten in zijn verklaringen als hij bevraagd wordt over de redenen van zijn vertrek. Ook ter zitting is gebleken dat eiser zich soms (tijdelijk) niet kan uiten of zijn reactie op vragen niet goed onder woorden kan brengen bij oplopende spanning. Verweerder heeft in het bestreden besluit verwezen naar het FMMU-advies waarin geen problemen zijn benoemd, het gegeven dat eiser tijdens het gehoor heeft gezegd dat het goed met hem ging en dat er geen medische stukken zijn overgelegd. Doorgaans biedt dat ook voldoende reden om voorbij te gaan aan een gesteld onvermogen om te verklaren, maar in deze zaak is de rechtbank van oordeel dat verweerder daarmee niet voorbij heeft kunnen gaan aan de – in deze zaak in het oog springende en door eisers ook in de zienswijze nadrukkelijk naar voren gebrachte – signalen voor moeite bij eiser om volledig te verklaren. De rechtbank oordeelt dus dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd, in strijd met artikel 3:46 van de Awb.
12. Het bestreden besluit kan alleen al hierom niet in stand blijven. De rechtbank draagt verweerder daarom op met in achtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen. Bij het nemen van een nieuw besluit geeft de rechtbank verweerder wel in overweging om daarbij ook nader te motiveren in welk opzicht eisers verklaringen over de stammen onduidelijk of onvolledig zijn en daarbij te betrekken dat eiser in het gehoor verklaart dat er verschillen zijn tussen stamleden in stedelijk en landelijk gebied en dat eiser als afkomstig uit Al Kufra maar beperkt kan verklaren over rituelen en gebruiken die voor de hele stam gelden. Verder merkt de rechtbank op dat vooralsnog onvoldoende duidelijk is dat eiser verweerder zou hebben misleid omtrent zijn personalia; het enkele gegeven dat in Italië andere personalia bekend zijn is daarvoor niet voldoende. Voorts wijst de rechtbank erop dat het arrest T.Q. waar eisers gemachtigde naar verwijst inderdaad relevant is in het geval dat verweerder alsnog uit zou gaan van de in Duitsland en Nederland opgegeven personalia.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).