ECLI:NL:RBDHA:2020:3832

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
NL19.23779
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling asielaanvraag na onduidelijkheid over medische adviezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2020 uitspraak gedaan in het kader van een asielaanvraag van eiser, die van Libische en Soedanese nationaliteit is. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing was gebaseerd op twee FMMU-adviezen, waarvan het eerste aangaf dat eiser vanwege psychische klachten niet kon worden gehoord. Het tweede advies, dat zonder nadere medische informatie was opgesteld, concludeerde dat er geen beperkingen waren voor het horen van eiser. De rechtbank vond het opmerkelijk dat het tweede advies geen rekening hield met het eerste advies en dat er geen nadere diagnostiek had plaatsgevonden. Hierdoor was het onduidelijk of eiser daadwerkelijk gehoord had kunnen worden. De rechtbank oordeelde dat de gehoren die op basis van het tweede advies waren afgenomen, niet als uitgangspunt voor de geloofwaardigheidsbeoordeling konden dienen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg verweerder op om opnieuw te beslissen op de asielaanvraag, waarbij rekening gehouden moest worden met de onduidelijkheid rondom de medische adviezen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.23779

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] 2001, van Libische nationaliteit, alias,
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1998, van Soedanese nationaliteit, alias,
[eiser], geboren op [geboortedatum] 2000, van Soedanese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. B.W.M. Toemen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L.F. Lorier).

ProcesverloopBij besluit van 1 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL19.23780).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening, plaatsgevonden op 16 januari 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 24 januari 2020 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om verweerder een nadere termijn te geven om een standpunt in te nemen met betrekking tot de twee FMMU-adviezen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren. Partijen hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het onderzoek in de zaak is vervolgens op 18 maart 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Hij stelt de Libische nationaliteit te hebben, te behoren tot de Al Mahamid stam en afkomstig te zijn uit het zuiden van Libië. Omdat eiser een onwettig kind is van een Libische vrouw en een buitenlandse vader, heeft hij problemen met zijn ooms van moederskant. Naast de onveilige situatie die na het overlijden van Khadaffi is ontstaan, wordt eiser vanwege zijn donkere huidskleur gediscrimineerd en gezien als slaaf. Ook wordt hij vanwege zijn huidskleur regelmatig aangehouden en vernederd bij controleposten. In 2017 wordt hij door zijn ooms ontvoerd, mishandeld en vernederd. Eiser weet te ontsnappen en besluit vervolgens Libië te verlaten.
2. Verweerder heeft naar aanleiding van het asielrelaas van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • familieproblemen met ooms van moederskant;
  • de veiligheidssituatie en discriminatie in Libië.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig worden geacht. Verweerder heeft hierbij betrokken dat eiser in Italië onder andere personalia bekend staat en hiervoor geen verschoonbare verklaring kan geven, hij geen enkele document heeft overgelegd om zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst te onderbouwen en niet overtuigend kan verklaren over zijn herkomst. Nu verweerder geen geloof hecht aan de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, wordt ook geen geloof gehecht aan de door hem afgelegde verklaringen omtrent de problemen die hij stelt te hebben ondervonden in Libië. Derhalve bestaat geen reden om te beoordelen of eiser in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op één van de in artikel 29 Vw 2000 genoemde gronden. In de omstandigheid dat eiser in Italië onder twee aliassen bekend staat, hij zich hier te lande met een derde alias toegang tot de asielprocedure heeft verschaft en vervolgens zijn nieuw opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst niet weet te onderbouwen, heeft verweerder aanleiding gezien voor de conclusie dat eiser onjuiste informatie heeft verstrekt teneinde verweerder te misleiden.
4. Eiser kan zich hiermee niet verenigen. Op hetgeen hij heeft aangevoerd zal, voor zover relevant, in het navolgende worden ingegaan.
5. Met betrekking tot de beroepsgrond dat verweerder nader onderzoek had dienen te verrichten naar eisers vermogen om coherent te verklaren vanwege het door hem gestelde trauma, overweegt de rechtbank als volgt.
6. Volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086) mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat een overeenkomstig het Protocol Medisch Advies Horen en Beslissen opgesteld advies door de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) voldoet aan de uit een oogpunt van vakkundigheid te stellen eisen en zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft er in het bestreden besluit op gewezen dat er blijkens het FMMU-advies van 23 april 2019 bij eiser geen beperkingen zijn geconstateerd die relevant zijn voor het horen en/of beslissen. Verweerder stelt dat hij in beginsel van dit FMMU-advies mag uitgaan en hij heeft er in dit verband op gewezen dat ná het uitbrengen van het FMMU-advies en vóór het afnemen van het gehoor geen medische informatie is overgelegd waarmee verweerder mogelijk rekening had moeten houden. Ook heeft verweerder erop gewezen dat tijdens het gehoor rekening is gehouden met de toestand van eiser door meer en langere pauzes te houden en dat eiser zelf heeft aangegeven door te willen gaan met het gehoor.
7. In het dossier bevindt zich een FMMU-advies van 14 februari 2019 dat is opgemaakt door onder meer arts [naam] . In dit advies is vermeld dat eiser nog niet kan worden gehoord omdat er “momenteel psychische klachten zijn die een nadere diagnostiek vereist”. Tevens is aangegeven dat het essentieel is om een nieuw medisch advies aan te vragen voorafgaand aan het horen en dat eiser door een arts moet worden gezien.
In het dossier bevindt zich tevens een FMMU-advies van 24 april 2019 dat is opgemaakt door dezelfde arts, dhr. [naam] . In dit advies worden geen beperkingen ten aanzien van het horen en beslissen geconstateerd.
8. Zoals de rechtbank ter zitting heeft voorgehouden wordt in dit tweede advies geen referentie gemaakt aan het eerdere advies. De rechtbank acht dit opmerkelijk omdat dezelfde arts eerder heeft aangegeven zonder nadere diagnostiek geen beslissing te kunnen nemen over het kunnen horen van eiser. Uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat er geen diagnostiek heeft plaatsgevonden in de periode na uitbrengen van het eerste advies en voor het tot stand komen van het tweede advies.
Desondanks heeft de FMMU-arts geen beperkingen geconstateerd. De rechtbank heeft verweerder ter zitting voorgehouden dat dit advies zonder nadere toelichting dan ook niet inzichtelijk is. Verweerder heeft hierop ter zitting aangeboden deze nadere toelichting alsnog te verschaffen en heeft hiertoe verzocht om een termijn te krijgen. De rechtbank heeft dit verzoek na beraad ingewilligd en het onderzoek heropend omdat in het bestreden besluit meermalen aan eiser is tegengeworpen dat hij niet consistent of te summier heeft verklaard. Om te kunnen toetsen of verweerder de verklaringen van eiser zorgvuldig en voldoende gemotiveerd heeft beoordeeld dient eerst te worden bepaald of eiser gehoord had kunnen worden.
9. Verweerder heeft in reactie op het verhandelde ter zitting aangegeven dat het protocol horen en beslissen is gebruikt en dat de informatie van de Nidos-medewerkster is betrokken bij het medisch advies. Eiser heeft – in weerwil van het advies van 14 februari 2019- geen behandelaar bezocht en daardoor de FFMU-arts niet in de gelegenheid gesteld om medische informatie op te vragen en te betrekken bij dit advies, aldus verweerder. Eiser heeft voorts in het gesprek dat heeft geleid tot het tweede advies gezegd dat hij ten tijde van het eerste advies niet goed in zijn vel zat omdat hij toen in AZC Overloon verbleef en dat het ten tijde van het tweede advies beter ging na zijn plaatsing in een pleeggezin.
10. Eiser heeft in zijn reactie op dit standpunt aangegeven dat het op zich klopt dat het op 23 april 2019 beter met hem ging dan op 12 februari 2019 vanwege het verblijf in een pleeggezin en de mogelijkheid om naar school te gaan. Nidos heeft voorts aan gemachtigde aangegeven dat in de begeleidingsperiode het bezoeken van een arts en/of hulpverlening meerdere malen met eiser is besproken maar dat eiser dit niet aandurfde.
11. De rechtbank overweegt dat de toelichting van verweerder niet tot de conclusie leidt dat de totstandkoming van het FMMU-advies van 24 april 2019 inzichtelijk is geworden.
Het is weinig voorstelbaar dat het eerste advies enkel is gebaseerd op de uitlatingen van eiser dat hij niet goed in zijn vel zat. Wat de medische overweging is geweest om tot het bestaan van psychische klachten te concluderen is hiermee niet duidelijk geworden. Ook het advies dat nadere diagnostiek is vereist laat zich moeilijk verklaren met de enkele motivering dat eiser het niet naar zijn zin had in AZC Overloon. Het is de rechtbank nog steeds onduidelijk op grond waarvan de arts in zijn eerste advies medische beperkingen heeft geconstateerd. Daarom is het tweede advies niet goed te begrijpen omdat in dit advies geen beperkingen worden aangenomen.
12. Ook is niet onderbouwd dat het voor eiser duidelijk moet zijn geweest dat hij zelf had moeten zorgdragen voor nadere medische informatie. Dat eiser dit niet heeft gedaan, wat hij overigens ook ter zitting nader heeft uitgelegd en gemotiveerd, doet echter niet af aan de onduidelijkheid van het tweede advies. In het tweede advies is –kennelijk- zonder nadere medische informatie en uitsluitend op grond van de verklaring van eiser dat het beter met hem ging dan een half jaar gelden geconcludeerd dat er geen beperkingen zijn ten aanzien van het horen en beslissen. Dit bevreemdt. Aan het FMMU wordt immers een medisch advies gevraagd. Nu wordt de indruk gewekt dat de verklaring van eiser hoe hij zich voelt bepalend is voor de beslissing of er medische beperkingen zijn. Dit advies is dan niet anders dan dat aan eiser door de gehoormedewerker voorafgaand aan het gehoor wordt gevraagd hoe hij zich voelt en of hij in staat is te worden gehoord. Juist nu er bij het eerste advies is geconstateerd dat sprake is van psychische klachten die zonder nadere diagnostiek met zich brengen dat niet kon worden gehoord, had in het tweede advies moeten worden ingegaan op het (nog) bestaan van deze psychische klachten. Ook had expliciet moeten worden aangegeven of inmiddels zonder nadere diagnostiek toch kon worden beoordeeld of er beperkingen zijn ten aanzien van het horen en beslissen. Het is de rechtbank thans onduidelijk of omdat eiser heeft verklaard dat het beter ging dan tijdens het eerste gesprek er geen psychische klachten meer worden aangenomen of omdat er geen diagnostiek is er geen reden is om aan te nemen dat eiser niet kan worden gehoord.
13. Omdat de totstandkoming van het tweede FFMU-advies gelet op het bovenstaande niet inzichtelijk is, heeft verweerder dit niet ten grondslag mogen leggen aan de beslissing om eiser te horen en vervolgens zijn verklaringen te beoordelen. Nu niet vast is komen te staan of eiser gehoord had kunnen worden, kunnen de gehoren van 23 en 25 september 2019, zonder nadere medische toelichting, niet als basis voor de beoordeling van de asielaanvraag dienen.
Het beroep zal om deze reden gegrond worden verklaard en verweerder zal opnieuw dienen te beslissen op de aanvraag van eiser. Verweerder zal hierbij dienen te betrekken dat eiser in zijn laatste termijn heeft gesteld dat FMMU-adviezen een in tijd beperkte houdbaarheid hebben om ten grondslag te kunnen liggen aan een gehoor. De rechtbank zal hieraan geen termijn verbinden omdat voorstelbaar is dat verweerder een nieuw FMMU-advies moet uitbrengen en eiser wellicht opnieuw zal moeten worden gehoord. Deze stappen zijn ter zitting niet besproken, zodat verweerder niet heeft kunnen aangeven welk tijdsbestek zal zijn gemoeid met het uiteindelijk opnieuw beslissen op de aanvraag van eiser.
14. Omdat de gehoren, zonder nadere toelichting, niet als uitgangspunt van de geloofwaardigheidsbeoordeling hebben kunnen dienen, acht de rechtbank het niet opportuun om de andere beroepsgronden nu te bespreken en beoordelen.
15. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten van de procedure. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, stelt de rechtbank de proceskosten voor rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit neemt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure tot een bedrag van € 1.050,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van C. van Osch, griffier.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:23 april 2020
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.