ECLI:NL:RBDHA:2021:10255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor aanbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning voor een aanbouw. Eiser, wonende aan [adres] [huisnummer] te [plaats], had een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de bouw van een aanbouw op zijn perceel. De gemeente, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, heeft deze aanvraag geweigerd, omdat de aanbouw in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag omgevingsvergunning is geweigerd op basis van het bestemmingsplan "Transvaal", dat bepaalt dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 50% van het totale zij- en achtererf, met een maximum van 35 m² per perceel. De rechtbank oordeelde dat de aanbouw, samen met een bestaande uitbouw, deze limieten overschreed. Eiser voerde aan dat de aanbouw onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan viel, omdat er eerder een schuur op dezelfde plek stond. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de aanbouw in zijn huidige vorm niet onder het overgangsrecht valt, omdat deze naar aard en omvang is vergroot ten opzichte van de oude schuur.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemeente in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren, gezien het gemeentelijk beleid dat gericht is op het handhaven van open binnenterreinen en het beperken van bebouwing in de tuin. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7236

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Koornwinder),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. V. Boender-Wiebenga).

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een aanbouw geweigerd.
Bij besluit van 1 oktober 2019 – verzonden op 3 oktober 2019 – (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Ontvankelijkheid
1. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep van eiser niet ontvankelijk is wegens overschrijding van de beroepstermijn. Niet in geschil is dat het bestreden besluit op 3 oktober 2019 is verzonden, zodat de beroepstermijn op 4 oktober 2019 is gaan lopen en eindigde op donderdag 14 november 2019. De rechtbank heeft het beroepschrift op maandag 18 november 2019 ontvangen in een enveloppe zonder goed leesbare poststempel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hanteert in een dergelijk geval als uitgangspunt dat een via PostNL verzonden poststuk in ieder geval geacht wordt tijdig ter post te zijn bezorgd als het de eerste of tweede werkdag na de laatste dag van de bezwaar- of beroepstermijn is ontvangen, tenzij op grond van de vaststaande feiten aannemelijk is dat het later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1549). Nu in het onderhavige geval het beroepschrift met PostNL is verzonden, op de tweede werkdag na de laatste dag van de beroepstermijn is ontvangen en niet gebleken is dat het beroepschrift later dan de laatste dag van de termijn ter post is bezorgd, is het beroep naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk.
Inhoudelijk
2. Eiser woont aan de [adres] [huisnummer] te [plaats] . Op het achtererf van dit perceel is in 2014 een uitbouw geplaatst met een oppervlakte van tussen de 30 m² en de 40 m². Haaks op deze uitbouw stond een lange tijd een schuur met een oppervlakte van ongeveer 24 m². Eiser heeft een aantal jaar geleden deze schuur vervangen door een aanbouw van steen (de aanbouw) omdat de houten schuur in slechte staat verkeerde.
3. Verweerder heeft aan eiser medegedeeld dat voor de bouw van de aanbouw een omgevingsvergunning nodig was, terwijl eiser die niet had aangevraagd. Eiser heeft naar aanleiding daarvan op 19 juli 2018 alsnog een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor de aanbouw.
4. Verweerder heeft aan het primaire en het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat ter plaatse al een uitbouw staat van ongeveer 30 m² en de nieuwe aanbouw een oppervlakte heeft van ongeveer 24 m². In het bestemmingsplan is neergeld dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen niet meer mag bedragen dan 50% van het totale zij- en achtererf, met een maximum van 35 m² per perceel. Het bouwplan is dan ook in strijd met het bestemmingsplan. Nu het beleid erop is gericht om open binnenterreinen te handhaven en bebouwing in de tuin te beperken, wil verweerder niet afwijken van het bestemmingsplan om de aanbouw alsnog toe te staan.
5. Eiser voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte niet heeft onderzocht of de aanbouw onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt. De schuur stond al meer dan twintig jaar op het achtererf. Eiser meent dat er een vergunning is verleend voor de schuur die hij een aantal jaar geleden heeft vervangen door de aanbouw.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Transvaal”. Het perceel heeft de bestemming “Wonen”. Op grond van artikel 14.2.2 van de planregels geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen en (vrijstaande) gebouwen buiten het bouwvlak het volgende: de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen mag niet meer bedragen dan 50 % van het totale zij- en achtererf, met een maximum oppervlakte van 35 m² per perceel. In artikel 23.1, sub a en onder 1, van de planregels staat dat een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. In sub c van dit artikel is neergelegd dat sub a niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
6.2.
Niet in geschil is dat het achtererfgebied van de [adres] [huisnummer] een oppervlakte heeft van ongeveer 75 m². Evenmin is in geschil dat de uitbouw en de aanbouw tezamen meer dan 50% beslaat van het achtererfgebied en eveneens meer dan 35 m² van de totale oppervlakte daarvan. Evenmin is in geschil dat het bouwplan om die reden in strijd is met het bestemmingsplan. Partijen verschillen van mening of de aanbouw onder het overgangsrecht valt als bedoeld in artikel 23 van de planregels.
6.3.
Vast staat dat de aanbouw is gebouwd op de plek waar voorheen een schuurtje stond. De aanbouw heeft dezelfde oppervlakte als het schuurtje. De rechtbank overweegt dat op de foto’s in het dossier valt te zien dat de huidige aanbouw hoger is dan het voormalige schuurtje. Verder is te zien dat de aanbouw volledig van steen is, terwijl het schuurtje van hout was. Eiser heeft dit ter zitting ook erkend. De rechtbank overweegt dat het schuurtje daarmee naar aard en omvang is vergroot. Reeds hierom valt de aanbouw in zijn huidige vorm niet onder het overgangsrecht als bedoeld in artikel 23, sub a en onder 1, van de planregels. Het betoog van eiser faalt.
6.4.
Nu de aanbouw niet onder het overgangsrecht valt, dient de vraag te worden beantwoord of verweerder de omgevingsvergunning heeft kunnen weigeren.
6.5.
De rechtbank overweegt dat de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1º tot en met 3º van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De rechtbank moet die beslissing terughoudend toetsen, dat wil zeggen dat de rechtbank zich moet beperken tot de vraag of verweerder in dit geval in redelijkheid de vergunning voor het afwijken van het bestemmingplan heeft kunnen weigeren.
6.6.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het gemeentelijk beleid erop is gericht om open binnenterreinen te handhaven en bebouwing in de tuin te beperken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanbouw van eiser in strijd is met dit beleid en heeft daarom geen vergunning voor de aanbouw verleend. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat deze motivering van verweerder geen stand kan houden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E.L. Denters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.