ECLI:NL:RBDHA:2021:10247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2021
Publicatiedatum
20 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5256
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadeloosstelling voor te weinig ontvangen werkloosheidsuitkering op basis van het Algemeen militair ambtenarenreglement

In deze zaak gaat het om de vraag of de minister van Defensie, verweerder, op grond van artikel 115 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) verplicht is om eiser schadeloos te stellen voor de te weinig ontvangen werkloosheidsuitkering. Eiser, die meer dan 35 jaar als militair heeft gewerkt, heeft na zijn ontslag in 2015 een WW-uitkering ontvangen. Hij verzocht om een herberekening van zijn uitkering, omdat hij meende dat de VUT-equivalente premie, die ten onrechte was ingehouden, van invloed was op de hoogte van zijn sociale verzekeringsloon en daarmee op zijn WW-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister erkent dat de VUT-equivalente premie onderdeel uitmaakt van het sociale verzekeringsloon, maar dat dit niet automatisch leidt tot een verplichting tot compensatie. De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen schadeloosstelling te verlenen, omdat eiser niet in bezwaar is gegaan tegen de afdracht van de premie en er geen ernstige financiële nood is aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5256

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: drs. S.H. Springer),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.M. Ju).

Procesverloop

Bij besluit van 7 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om een herberekening van zijn loon naar aanleiding van de eenmalige uitkering van de premies voor vervroegde uittreding (VUT) en wet uniformering loonbegrip (WUL) afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 24 augustus 2021 via een Skypeverbinding. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Voor een aantal jaren werd de VUT-equivalente premie op de bezoldiging van ambtenaren ingehouden. Met de inhouding van de VUT-equivalente premie werd voorkomen dat beroepsmilitairen ten opzichte van onder anderen burgerambtenaren van Defensie een inkomensvoordeel zouden hebben doordat bij hen geen VUT-bijdragenverhaal op de bezoldiging werd ingehouden. Deze premie was even hoog als het VUT-bijdragenverhaal bij de burgerambtenaren van Defensie.
2. Bij de op 1 januari 2013 in werking getreden Wet Uniformering Loonbegrip (WUL) verviel de inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekering en kwam er een werkgeversbijdrage aan het Zorgverzekeringsfonds. Om te voorkomen dat hierdoor het netto-inkomen van werknemers hoger zou worden en de inkomsten voor de schatkist lager zouden worden, werd gelijktijdig de loon-en inkomstenbelasting verhoogd. De WUL had voor militairen een nadelig effect omdat op hun bezoldiging vóór 1 januari 2013 geen inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekering werd ingehouden, terwijl de verhoging van de loon- en inkomstenbelasting per 1 januari 2013 ook voor de militairen ging gelden. Voor dit nadelige effect van de WUL werden de militaire ambtenaren een compensatie gegeven door een verlaging van de VUT-equivalente premie.
3. Ingevolge de wijzigingen in de Pensioenovereenkomst ABP is het VUT-bijdragenverhaal van onder meer burgerambtenaren van Defensie met ingang van 1 januari 2014 vervallen. [1] In april 2015 heeft verweerder bepaald dat ook de VUT-equivalente premie voor militairen wordt stopgezet. Hiertegen heeft één militair beroep ingediend. Uit de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 27 september 2018 [2] is gebleken dat de VUT-equivalente premie over de periode van 1 januari 2014 tot 1 april 2015 ten onrechte is ingehouden op de bezoldiging van militairen. Om deze reden hebben militairen die in 2014 in dienst waren de ingehouden VUT-equivalente premie teruggekregen en is het deels wegvallen van de WUL-compensatie, als gevolg van het stoppen van de premie, met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2014 hersteld.
4. Eiser heeft ruim 35 jaar als militair bij Defensie gewerkt. Per 1 maart 2015 is hij ontslagen wegens overtolligheid. Over de periode 1 maart 2015 tot 1 maart 2018 heeft hij een werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) ontvangen en vanaf 1 maart 2018 een WW+ uitkering. De hoogte van zijn uitkering is bepaald op grond van het salaris twaalf maanden voorafgaand aan zijn ontslag, het zogenoemde sociale verzekeringsloon. Op 20 mei 2019 heeft eiser een loonstrook ontvangen met een herberekening ten aanzien van de terugbetaling van de VUT-equivalente premie en de WUL-compensatie aan (ex-)militairen over de periode van 1 januari 2014 tot 1 april 2015. Ingevolge hiervan heeft eiser verzocht om een herberekening. De hoogte van zijn sociale verzekeringsloon zou niet correct zijn vastgesteld, waardoor aan eiser een te lage WW-uitkering is toegekend.
Wat vinden partijen in beroep?
5. Verweerder erkend dat de VUT-equivalente premie onderdeel is van het sociale verzekeringsloon en daarom van invloed is geweest op de hoogte van eisers WW-uitkering. Dit brengt echter niet de verplichting met zich mee om eiser te compenseren. Eiser is destijds niet in bezwaar gegaan tegen de afdracht van de VUT-equivalente premie en heeft een rechtens onverplichte nabetaling gekregen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het enkele gegeven dat verweerder rechtens onverplicht heeft besloten om over te gaan tot compensatie van de afdracht van de VUT-equivalente premie, niet kan leiden tot de vaststelling dat Defensie alle eventuele ontstane overige schade voortkomende uit de afdracht van de VUT-equivalente premie moet vergoeden. Die schade betreft in het geval van eiser de aan de hand van het SV-loon vastgestelde WW-uitkeringsrechten en overige uitkeringsrechten. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat is becijferd dat eiser behoort tot een groep van circa 500 personen die zich in een min of meer vergelijkbare positie bevinden.
6. Eiser voert aan dat het gaat om een fout aan de zijde van verweerder. Nu verweerder heeft toegegeven dat de VUT-equivalente premie wel degelijk onder het sociale verzekeringsloon valt en daarom van invloed was op de hoogte van zijn WW-uitkering, moet verweerder hem op een andere wijze compenseren. Eiser doet een verzoek om schadeloosstelling.
Wat zijn de regels?
7. In artikel 115 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) is bepaald dat verweerder de bevoegdheid heeft naar billijkheid de militair schadeloos te stellen, kosten te vergoeden of overigens een geldelijke tegemoetkoming te verstrekken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder op grond van artikel 115 van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR), eiser schadeloos moet stellen voor de te weinig ontvangen werkloosheidsuitkering. Een bepaling als artikel 115 van het AMAR kan worden gezien als uitdrukking van de norm dat de overheidswerkgever verplicht is zich als een goed werkgever te gedragen. [3] De bevoegdheid die verweerder ingevolge dit artikel heeft draagt een ruim discretionair karakter. De rechtbank moet om die reden in beginsel een krachtens die bevoegdheid door verweerder genomen besluit respecteren en slechts nagaan of verweerder in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. De rechtbank volgt verweerder dat hij in het geval van eiser van de rechtmatigheid van de afdracht van VUT-equivalente premie mocht uitgaan en onder deze omstandigheden in redelijkheid kon weigeren nadere toekomstige inkomensschade die door de ingehouden premie is ontstaan te vergoeden. Eiser heeft niet gesteld dat hij als gevolg van de fout van verweerder en de afwijzing van zijn verzoek om schadeloosstelling op enig moment in ernstige financiële nood zal komen te verkeren. Dat eiser financieel nadeel ondervindt is op zich niet voldoende voor het oordeel dat verweerder door het niet toekennen van een vergoeding op grond van artikel 115 AMAR in strijd heeft gehandeld met de billijkheid of met het goed werkgeverschap van de overheid.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Stcrt. 30 december 2013, nr. 36822.
2.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 september 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2972).
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 december 2004, LJN AR7748 en TAR 2005, 33.