ECLI:NL:RBDHA:2021:10149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2021
Publicatiedatum
17 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4776
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van subsidieaanvraag voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 september 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een melkveehouderij tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Eiseres, die deelneemt aan een collectief voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb), had een subsidie aangevraagd, maar kreeg te maken met een korting van 61% op de aangevraagde subsidie. Dit was het gevolg van een controle waaruit bleek dat zowel eiseres als het collectief niet voldeden aan de randvoorwaarden voor subsidiëring. Eiseres had eerder al een korting op een andere subsidie (GLB) aangevochten, waarbij het College van Beroep tegen het Bedrijfsleven (CBB) de korting had verlaagd naar 21%.

Eiseres stelde dat zij belanghebbende was bij de korting op de ANLb-subsidie, omdat de overtreding bij haar had plaatsgevonden en niet bij het collectief. De rechtbank oordeelde echter dat het collectief zelf had kunnen opkomen tegen de korting en dat eiseres geen procesbelang had. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk, maar oordeelde wel dat verweerder in de proceskosten moest worden veroordeeld, omdat betere voorlichting had kunnen voorkomen dat eiseres beroep instelde. De proceskosten werden vastgesteld op € 1496,- en het griffierecht van € 354,- moest door verweerder worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van effectieve rechtsbescherming en de rol van belanghebbenden in bestuursrechtelijke procedures. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4776

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2021 in de zaak tussen

Maatschap [eiser] en [eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: ing. G. Kon)
en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,

verweerder
(gemachtigde: mr. C.J.M. Daniëls).

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de [collectief] . gekort op de door de Coöperatie aangevraagde ANLb-subsidie.
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 19 augustus 2021 via een Skypeverbinding.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over ?
Eiseres exploiteert een melkveehouderij en neemt voor het gebruik van de percelen deel aan een collectief, genaamd [collectief] . (hierna: het collectief).
In 2018 heeft eiseres een subsidie aangevraagd om Europese inkomenssteun (GLB). Het collectief heeft in 2018 een subsidie aangevraagd voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb).
Bij een controle is gebleken dat eiseres en het collectief niet voldeden aan de randvoorwaarden voor subsidiëring. Aan beiden is een korting opgelegd van 61%, respectievelijk van de door eiseres aangevraagde GLB-subsidie en van de door het collectief aangevraagde ANLb-subsidie. De ANLb-subsidie heeft betrekking op de percelen waarmee eiseres in het collectief deelneemt.
Eiseres is tegen beide besluiten opgekomen. Bij uitspraak van 22 december 2020 heeft het College van Beroep tegen het Bedrijfsleven (CBB) [1] het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde korting op de GLB-subsidie gegrond verklaard en de randvoorwaardenkorting alsnog vastgesteld op 21%. Bij besluit van 29 juni 2021 heeft verweerder in navolging van deze uitspraak ook de korting die aan het collectief was opgelegd bepaald op 21%.
Wat vinden partijen?
Verweerder stelt dat eiseres geen belanghebbende is bij het besluit waarbij aan het collectief een korting is opgelegd op de aangevraagde ANLb-subsidie.
Eiseres stelt dat zij, als veehouderij, belanghebbende is bij de opgelegde korting. De vermeende overtreding/controle heeft immers plaatsgevonden door en bij haar en niet door en bij het collectief. Zij heeft de rapporten van de overtreding ontvangen en het collectief niet. Het collectief weet dus niet wat er aan de hand is. Het collectief geeft de korting op de subsidie door aan de veehouder. Gezien al deze omstandigheden is het onlogisch dat het collectief, en niet (ook) de veehouder, de korting op de ANLb-subsidie moet aanvechten. Degene die de overtreding heeft begaan (de veehouder) zou altijd als direct belanghebbende moeten worden aangemerkt. Van effectieve rechtsbescherming is volgens eiseres geen sprake.
Wat is het oordeel van de rechtbank ?
Anders dan eiseres stelt had het collectief zelf kunnen opkomen tegen de opgelegde korting van de ANLb-subsidie. Zoals verweerder ter zitting heeft uitgelegd dient het bestuursorgaan aan degene die bezwaar of beroep tegen een besluit indient, alle op de zaak betrekking hebbende stukken toe te sturen. Dat betekent dat als het collectief was opgekomen tegen de korting het op dat moment alsnog de beschikking had gekregen over alle stukken om zich effectief te kunnen verweren. Hoewel het collectief van de gelegenheid om het besluit aan te vechten geen gebruik heeft gemaakt, heeft verweerder op grond van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] en gelet op de uitspraak van het CBB van 22 december 2020 de korting doorberekend aan het collectief.
Dit betekent dat er geen procesbelang meer is en de rechtbank niet aan een inhoudelijke beoordeling van het besluit kan toekomen. Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Over de proceskosten oordeelt de rechtbank als volgt.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegezegd voortaan betere voorlichting op te zullen nemen in de besluiten. Als eiseres eerder op de hoogte was geweest van het feit dat de toepassing van bepalingen van EU-Verordeningen met eenzelfde inhoud op eenzelfde feitencomplex op grond van de Afdelingsjurisprudentie niet tot een verschillende uitkomst mag leiden zodat een korting bij de GLB-subsidie in gelijke omstandigheden doorberekend dient te worden bij de ANLb-subsidie, had zij geen beroep hoeven instellen. De rechtbank is van oordeel dat er daarom in dit geval aanleiding bestaat verweerder in de proceskosten te veroordelen. Bij een tijdige en betere voorlichting aan partijen was deze procedure immers niet nodig geweest.
De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast dient verweerder het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
Conclusie
Het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten.

Beslissing

-de rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1496,-;
-draagt verweerder op het griffierecht van € 354,- te vergoeden.
Dit is de uitspraak van mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2021.
griffier rechter
de rechter is verhinderd te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak ?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX9689