ECLI:NL:RBDHA:2021:10075

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2021
Publicatiedatum
16 september 2021
Zaaknummer
NL21.6210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag op basis van Dublinverordening en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende vreemdeling. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, zoals toegestaan onder artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiser heeft gesteld dat hij risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij terugkeer naar Marokko. Echter, de rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 19 mei 2021 met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem heeft. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep, aangezien hij niet heeft aangegeven dat hij nog in Nederland verblijft of dat hij contact heeft met zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft daarom het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank niet ingaat op de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6210

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1993 en de Marokkaanse nationaliteit te bezitten.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [2] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat verweerder ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit mag gaan. Hij zal door Duitsland teruggestuurd worden naar Marokko. Een terugkeer naar Marokko leidt tot een risico op schending van artikel 3 van het EVRM. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft bij zijn beroep.
5. In zijn bericht van 26 mei 2021 heeft verweerder gesteld dat eiser sinds 19 mei 2021 met onbekende bestemming is vertrokken. Bij bericht van 17 augustus 2021 heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd verklaard geen contact meer te hebben met eiser. Ook weet zij niet of eiser nog in Nederland verblijft en ontvangt zij sinds 12 juli 2021 de aan eiser gerichte post retour.
6. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [5] volgt dat procesbelang in beginsel ontbreekt wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder aan verweerder te laten weten waar hij verblijft. Dit is slechts anders als de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op de door hem gevraagde bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt. In de onderhavige zaak heeft de gemachtigde van eiser bericht geen contact meer te hebben met eiser. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser geen prijs meer stelt op de beoordeling van zijn beroep. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt middels geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie onder meer de uitspraak van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.